herhaling ww

herhaling ww
1 / 26
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

herhaling ww

Slide 1 - Slide

werkwoorden op -er
In de deze les maken we kennis met een groep werkwoorden die allemaal op dezelfde manier worden vervoegd, 
de regelmatige werkwoorden op -er. 

Slide 2 - Slide

werkwoorden op -er
(voorbeeld: aimer)

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Les verbes réguliers en -ER

Slide 5 - Slide

Vind de juiste combinaties
luisteren
voorstellen
dansen
houden van
uitnodigen
eten
inviter
écouter
manger
aimer
présenter
danser

Slide 6 - Drag question

jij danst
A
tu danse
B
tu danses
C
je danses
D
je dansee

Slide 7 - Quiz

Zij houden van
A
elle aime
B
elles aiment
C
ils aiment
D
ils aimez

Slide 8 - Quiz

jullie eten
A
vous mangez
B
ils mangez
C
vous mangent
D
ils mangent

Slide 9 - Quiz

1. wij dansen
2. jij houdt van
3. zij eten

Slide 10 - Open question

Het werkwoord 'aller'

Slide 11 - Slide

Het werkwoord 'aller'
'Aller' betekent in het Nederlands 'gaan'.



'Aller' is een onregelmatig werkwoord, net als 'être' en 'avoir' die je eerder hebt geleerd.

Slide 12 - Slide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Frans
Nederlands
je vais
ik ga
tu vas
jij gaat
il/elle va
hij/zij gaat
on va
wij gaan
nous allons
wij gaan
vous allez
u gaat/jullie gaan
ils/elles vont
zij gaan

Slide 13 - Slide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
il = hij en elle = zij

Wanneer er op de plek van het onderwerp 1 naam of een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat kun je deze vervangen door il/elle:

Monique va ...
Lucas va ...
Ma soeur va ...

Slide 14 - Slide

Het werkwoord 'aller' vervoegen:
Let op!
ils/elles = zij (meervoud)

Wanneer er op de plek van het onderwerp meerdere namen of een zelfstandignaamwoord in het meervoud staat kun je deze vervangen door ils/elles:

Monique et Lucas vont ... 
Les frères vont ...

Slide 15 - Slide

Vul de goede vorm van 'aller' in:
je ...
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 16 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
on ...
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 17 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
vous ...
A
allons
B
allez
C
aller
D
vont

Slide 18 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
elle
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 19 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
Les amis ...
A
va
B
allons
C
vont
D
aller

Slide 20 - Quiz

Vul de goede vorm van 'aller' in:
nous ...
A
allons
B
allez
C
vont
D
aller

Slide 21 - Quiz

De toekomende tijd
Als je iets wilt zeggen in het Frans dat nog moet gaan gebeuren, dan gebruik je een vorm van 'aller' + een heel werkwoord.

Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Slide 22 - Slide

De toekomende tijd
Zinsvolgorde wordt dan:
onderwerp + vorm van aller + heel werkwoord + rest van zin

Voorbeelden:
Je vais faire du shopping à Amsterdam. --> Ik ga shoppen in Amsterdam.
Il va acheter un nouveau pantalon. --> Hij gaat een nieuwe broek kopen.

Slide 23 - Slide

Elle (gaat bezoeken) la Tour Eiffel.
A
vais visiter
B
vas visiter
C
va visiter
D
visiter

Slide 24 - Quiz

Vous (gaat dragen) une robe rouge.
A
allons porter
B
allez porter
C
vont porter
D
porter

Slide 25 - Quiz

Tu (gaat vinden) ton livre!
A
vais trouver
B
vas trouver
C
allez trouver
D
vont trouver

Slide 26 - Quiz