Chapitre 2 les 5

Plan du cours
Réviser la grammaire
le COI
les verbes
Lire
Au travail!!

Les devoirs
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Plan du cours
Réviser la grammaire
le COI
les verbes
Lire
Au travail!!

Les devoirs

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

chapitre 2 - grammaire C

Le pronom personnel comme objet indirect

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

exemples néerlandais
- Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
  
- Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat is een meewerkend voorwerp? 


Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen; 

Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. 


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe vervang je het meew.vw?
Geef je die telefoon aan mij?

Geef je mij die telefoon?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

exemple 2
Zij geeft een snoepje aan Levi.

Wat is het meewerkend voorwerp?




Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Zij geeft een snoepje aan levi.
aan Levi = meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp kun je hier vervangen door hem.

Zij geeft hem een snoepje.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                               

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend vw in het Frans
begint met

à    au   aux

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Geef je die telefoon aan mij?
Tu donnes ce portable à moi?

Tu me donnes ce portable?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zij geeft een snoepje aan levi.
Elle donne un bonbon à Levi.

Elle lui donne un bonbon.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.


2.  Heel werkwoord in de zin?       Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. =   Ik ga hem geld geven.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.

Il pose une question à moi.
(Hij stelt mij een vraag)
A
Il pose moi une question.
B
Il me pose une question.
C
Il pose me une question.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Grand-père donne un cadeau à nous.
(Opa geeft ons een cadeau.)
A
Grand-père nous donne un cadeau.
B
Grand-père donne nous un cadeau.
C
Grand-père à nous donne un cadeau.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Elle dit bonjour à vous.
(Ze zegt u goedendag.)
A
Elle dit vous bonjour.
B
Elle dit bonjour vous.
C
Elle vous dit bonjour.

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Je raconte une histoire à Ilsa et Sanne.
(Ik vertel hun een verhaal.)
A
Je raconte leur une histoire.
B
Je leur raconte une histoire.
C
Je lui raconte une histoire.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Bron c - page 24
  • vervangt altijd een persoon of een dier, maar geen ding
  • zindsdeel begint altijd met het voorzetsel à, au, aux
  • dat deel van de zin kan je vervangen door persoonlijk vnw
  • me -> mij
  • te -> jou
  • lui -> hem of haar
  • nous  -> ons
  • vous  -> u of jullie
  • leur  -> hun 

Slide 19 - Slide

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
plaats in de zin
Je zet het persoonlijkvnw VOOR het hele werkwoord als die in de zin staat.
Geen heel werkwoord? Dan VOOR het 1e werkwoord in de zin

  • Je donne l’argent à Marilène.
  • Ils vont téléphoner à leurs parents.
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.
  • Les élèves répondent aux profs.
  • Il va parler à son meilleur ami.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Bloc G
Titre: werkwoord venir (komen)

Pak p. 27 TB erbij.
Bekijk alleen de eerste 3 rijen, de laatste NIET.

Wat valt op? Wat herken je van andere werkwoorden?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Bloc G vervolg
Je viens
Tu viens
Il/elle/on vient
Nous venons
Vous venez
Ils/elles viennent 
Hoe zou devenir (worden) en revenir (terugkomen) gaan? 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Bloc G vervolg

Passé composé:
je suis venu(e)



Doe hetzelfde voor devenir en revenir.
Imparfait:
je venais
tu venais
il/elle/on venait
nous venions
vous veniez
ils/elles venaient

Slide 23 - Slide

This item has no instructions


1 Vous êtes revenus hier soir?  passé composé
2 Monique et Christian viennent de Strasbourg.   présent
3 Mes copains viendront aussi.     futur
4 Elle est devenue toute rouge.   passé composé 
5 Tous les soirs, ils venaient boir un café au cinéma.  imp
6 Je viens avec toi, d'accord?   présent


ex 26 c p 67 WB
 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Exercice 26d 
1  venais     4  reviendrez 
2  revenons   5 est devenue 
3  est venu    6 venait 

Exercice 26e 
1 Le film vient de commencer. 
2 Je viens de regarder la télévision. 
3 Ils viennent de recevoir leur argent de poche. 
4 Nous venons de faire nos devoirs. 

Pour Atheneum 

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

lire H
Qu'est-ce qu'il dit, ton T-shirt?
p 28 TB
 p 68 WB
ex 27a, b, d
ex 28 a et 29 a

Travaillez en groupes!
timer
10:00

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Plan du cours
Réviser la grammaire
le COI
les verbes
Lire
Au travail!!

Les devoirs

Slide 27 - Slide

This item has no instructions