Begrijpend lezen les 25

Begrijpend lezen les 25


Een fiets in de sloot
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Begrijpend lezen les 25


Een fiets in de sloot

Slide 1 - Slide

het stuur

Slide 2 - Slide

de sloot

Slide 3 - Slide

het ijs

Slide 4 - Slide

het wiel

Slide 5 - Slide

Het ijs breekt.

Slide 6 - Slide

Het ijs is dun.

Slide 7 - Slide

vissen

Slide 8 - Slide

Wij lezen het verhaal.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Kies het goede woord!

Slide 12 - Slide

wat is goed?
A
het stuur
B
de sloot
C
het wiel
D
vissen

Slide 13 - Quiz

wat is goed?
A
vissen
B
breken
C
dun
D
het ijs

Slide 14 - Quiz

wat is goed?
A
het ijs
B
de sloot
C
het wiel
D
breken

Slide 15 - Quiz

wat is goed?
A
Het ijs breekt
B
Het stuur breekt
C
Het wiel breekt
D
De sloot breekt

Slide 16 - Quiz

wat is goed?
A
De sloot is dun.
B
Het wiel is dun.
C
Het ijs is dun.
D
Het stuur is dun.

Slide 17 - Quiz

Wat is goed?

Slide 18 - Slide

het ijs
het stuur
het wiel
de sloot

Slide 19 - Drag question

het ijs
het stuur
vissen
het ijs breekt

Slide 20 - Drag question

We lezen het verhaal!

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Waar of niet waar?

Slide 24 - Slide

Emma gaat naar huis.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

De jas van Emma komt in het wiel.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Emma valt op het ijs.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

De moeder van Emma valt in de sloot.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

Het ijs is dik.
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quiz

Lees de zinnen goed.
Welke zin is goed?

Slide 30 - Slide


A
De tas hangt aan het wiel.
B
De tas hangt aan het stuur.

Slide 31 - Quiz


A
Er is ijs op de straat.
B
Er is ijs in de sloot.

Slide 32 - Quiz


A
Het ijs is dun.
B
De sloot is dun.

Slide 33 - Quiz


A
De jongen vist in de sloot.
B
De jongen vist in de winkel.

Slide 34 - Quiz


A
Het glas breekt.
B
De steen breekt.

Slide 35 - Quiz


A
Ik val van de auto.
B
Ik val van de fiets.

Slide 36 - Quiz

We lezen het verhaal!

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Lees de vragen.

Kies het goede antwoord!

Slide 40 - Slide

Hoe gaat Emma naar school?
A
Met de bus.
B
Met de fiets.

Slide 41 - Quiz

Is het zomer of winter?
A
zomer
B
winter

Slide 42 - Quiz

Waarom is Emma nat?
A
Emma valt op het ijs.
B
Emma valt in het water.

Slide 43 - Quiz

Waarom moet Emma 2 dagen in bed blijven?
A
Het hoofd van Emma doet erg pijn.
B
Het been van Emma doet erg pijn.

Slide 44 - Quiz

Wat hoort bij zomer? Wat hoort bij winter?

Slide 45 - Slide

ZOMER
WINTER
bikini
muts
koud
zon
ijs
warm

Slide 46 - Drag question

Lees de woorden.

Schrijf het goede antwoord op!

Slide 47 - Slide

Wat komt er in het wiel van de fiets?

Slide 48 - Mind map

Het ijs is ______.

Slide 49 - Mind map

Het ______ van Emma doet erg pijn.

Slide 50 - Mind map

Emma moet ____ in bed blijven.

Slide 51 - Mind map

Vertel het verhaal!

Slide 52 - Slide