oefenen met beantwoorden van vragen

Hoe geef je goed antwoord op een vraag:

1. Herhaal de vraag in je antwoord
- Zo weet je ook of je goed en een compleet antwoord geeft.
2. Kijk goed naar wat voor antwoord er van je wordt verwacht. Zijn er meerdere punten te verdienen of staat er leg uit.
3. Bij grote teksten: Lees eerst de vraag door.
4. Lees altijd je antwoord goed door, heb je de vraag beantwoord?


1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoe geef je goed antwoord op een vraag:

1. Herhaal de vraag in je antwoord
- Zo weet je ook of je goed en een compleet antwoord geeft.
2. Kijk goed naar wat voor antwoord er van je wordt verwacht. Zijn er meerdere punten te verdienen of staat er leg uit.
3. Bij grote teksten: Lees eerst de vraag door.
4. Lees altijd je antwoord goed door, heb je de vraag beantwoord?


Slide 1 - Slide

stap 1: 
Lees eerst de vraag.
antwoord
De opname van zuurstof in het bloed gaat minder goed doordat de longblaasjes dikker zijn.

wat je moet weten over longblaasjes dat ze heel dun zijn en er zijn er heel veel (veel oppervlakte)

Slide 2 - Slide

stap 1: 
Lees eerst de vraag.
stap 2:bedenk wat je hebt gelezen
Dus:
De vraag gaat over welke spieren je nodig hebt om je longvolume te laten toenemen.

Er staat niks over buik of borstademhaling dus het juiste antwoord is dan?
antwoord
C

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Antwoord op de vraag

Slide 5 - Open question

Een gebrek aan zuurstof kan leiden tot vermoeidheid omdat er minder aan verbranding kan worden gedaan. Bij verbranding ontstaat er energie. > dus minder energie

Slide 6 - Slide

Lees de context 'Intuberen'.

De anesthesioloog moet er goed op letten dat de buis niet te ver naar binnen wordt geschoven.
Bekijk de afbeelding goed. De buis is nu precies ver genoeg geschoven.
- Waar komt de buis in terecht als hij nog verder richting de longen wordt geschoven?
- En wat is daarvan het gevolg?


Slide 7 - Slide

tekst: Intuberen
Een patiënt die tijdens een operatie onder algehele narcose is, kan niet zelf ademen. De beademing wordt in zo'n geval overgenomen door een beademingsapparaat. Via een buis gaat er lucht de longen in en uit. Ook kan er via het beademingsapparaat gas voor de narcose worden toegediend.
Om te beademen, schuift de anesthesioloog een buis richting de longen van de patiënt. Dit noem je intuberen (zie de afbeelding). Bij het intuberen moet de anesthesioloog er goed op letten dat de buis in het juiste orgaan terechtkomt. Ook moet hij ervoor zorgen dat de buis niet te ver naar binnen gaat.


Slide 8 - Slide

Waar komt de buis in terecht als hij nog verder richting de longen wordt geschoven?
- En wat is daarvan het gevolg?

Slide 9 - Open question

Lees de context 'Topsport'.

Een schaatser ademt tijdens het sporten vaak koude lucht in, waardoor zijn luchtwegen worden geprikkeld.
Waarom heeft een schaatser meer last van de koude lucht dan een toeschouwer die rustig aan de kant staat te kijken? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Slide

Topsport
Van topsport kun je astma krijgen, vooral van duursporten zoals schaatsen en wielrennen. Volgens het Astma Fonds blijkt dit uit onderzoek. De onderzoekers hebben metingen gedaan aan de longen van sporters tijdens de Olympische Spelen.
Een sporter haalt zo'n dertig keer per minuut adem; dat is twee keer zo veel als normaal. Ook ademt een sporter meer door de mond.
Topsporters trainen soms wel zeven dagen per week. Schaatsers halen hoge snelheden en de koude lucht die ze daarbij inademen, prikkelt de luchtwegen. Hun longen raken geïrriteerd en ontstoken. Dit kan tot astma leiden.
Onderzoekers verwachten dat het herstel van de longen na een sportprestatie sneller gaat met behulp van een inhalator. Via die inhalator krijgt de sporter stoffen binnen die de luchtweg wijder maken, zogenoemde luchtwegverwijders. Ook zit er een oplossing in van water met lichaamseigen zouten.

Slide 11 - Slide


Waarom heeft een schaatser meer last van de koude lucht dan een toeschouwer die rustig aan de kant staat te kijken? Leg je antwoord uit.

Slide 12 - Open question



Gal wordt gemaakt in:
Gal wordt opgeslagen in:
A
Galblaas - Lever
B
Galblaas - Galblaas
C
Lever - Lever
D
Lever - Galblaas

Slide 13 - Quiz

Welk orgaan hoort NIET bij het verteringstelsel?
A
slokdarm
B
maag
C
dunne darm
D
luchtpijp

Slide 14 - Quiz

Planteneter, alleseter of vleeseter?
A
Planteneter
B
Alleseter
C
Vleeseter

Slide 15 - Quiz

Hoe heet het laatste stukje
darm van het verteringstelsel? (Nr. 2?).
A
dikke darm
B
twaalfvingerige darm
C
blinde darm
D
endeldarm

Slide 16 - Quiz

Knipkiezen
A
Varkens en koeien
B
Koeien en schapen
C
Leeuwen en tijgers
D
Mensen en vissen

Slide 17 - Quiz

De nieren horen bij het
A
Verteringstelsel
B
Uitscheidingstelsel
C
Ademhalingsstelsel
D
Voortplantingsstelsel

Slide 18 - Quiz

Je lichaam heeft bouwstoffen nodig. Wat zijn de bouwstoffen?
A
Eiwitten, zetmeel, koolhydraten, suikers en vitamines
B
Eiwitten, koolhydraten, vezels, mineralen en vitamines
C
Eiwitten, zetmeel, vezels, vetten, vitamines en mineralen
D
Eiwitten, koolhydraten, vetten, water, vitamines en mineralen

Slide 19 - Quiz

Je ziet hier een stukje dunne darm met een paar darmvlokken.
Wat is de reden dat de dunne darm plooien en darmvlokken heeft?
A
Dan gaat de voedselbrij langzamer door de darm
B
Dat zorgt voor oppervlaktevergroting waardoor er meer plek is voor stofwisseling
C
Dat zorgt voor betere darmperistaltiek
D
Dat zorgt voor een betere mechanische vertering

Slide 20 - Quiz

Welke onderdelen horen bij de verteringstelsel?
A
Slokdarm, hart, lever, maag en dikke darm
B
Hart, hersens en lever
C
Slokdarm, lever, maag, dikke darm en dunne darm
D
Verteringstelsel bestaat niet

Slide 21 - Quiz

een alleseter heeft
A
plooikiezen
B
knipkiezen
C
knobbelkiezen

Slide 22 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)

Slide 23 - Quiz