This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom allemaal!
Slide 1 - Slide
Planning voor vandaag
Doel van vandaag
Opwarmertje
Uitleg theorie
Gezamenlijk oefeningen maken
In groepjes aan de slag
Nabespreken
Zelfstandig werken (± laatste half uur)
Slide 2 - Slide
Doelen van deze les
Aan het einde van de les kun je verschillende activiteiten opnoemen die je in je vrije tijd kunt doen.
Aan het einde van de les, kun je herkennen of de zin in het voltooid tegenwoordige tijd staat.
Aan het einde van de les weet je welke werkwoorden je in de voltooid tegenwoordige tijd (hebben of zijn) in de zin moet toepassen.
Slide 3 - Slide
Wat heb jij gedaan in het weekend?
Slide 4 - Slide
Activiteiten
Slide 5 - Mind map
De voltooid tegenwoordige tijd
Als een werkwoord in de voltooide tijd staat, dan betekent dit dat de activiteit al afgerond is.
Slide 6 - Slide
Voorbeeld:
Ik heb een boek gelezen.
Hij is verhuisd.
Wij hebben gegeten.
Slide 7 - Slide
Welke zin staat in de voltooid tegenwoordige tijd?
A
Ik liep door de stad
B
Ik loop door de stad
C
Ik heb door de stad gelopen
D
Ik zal door de stad lopen
Slide 8 - Quiz
Welke zin staat in de voltooid tegenwoordige tijd?
A
Ik ben naar school geweest
B
Ik ga naar school
C
Ik ging naar school
Slide 9 - Quiz
Twee werkwoorden
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat altijd uit 2 werkwoorden:
hebben of zijn
het werkwoord +ge
Slide 10 - Slide
hebben of zijn
Er zijn geen uitputtende regels voor wanneer je hebben of zijn gebruikt. Je leert ze dus uit je hoofd als je het niet weet.
Slide 11 - Slide
Voorbeeld
zijn- Ik ben geweest
zijn- Wat ben je gegroeid!
hebben-We hebben een heel eind gereden
hebben- Ik heb kerstinkopen gedaan
Slide 12 - Slide
Hebben of zijn? Jullie ......... de les goed geleerd
Slide 13 - Open question
Hebben of zijn? Ik ...... naar huis gegaan
Slide 14 - Open question
De spelling van de voltooide tijd
Je gebruikt bij de regelmatige werkwoorden weer de stam van het werkwoord. Daar zet je 'ge' voor en op het eind komt een 't' of een 'd'.
Slide 15 - Slide
't ex-kofschip / 't SOFTKETCHUP
(daar heb je 'm weer)
Of je een d of een t op het eind krijgt, hangt af van de laatste letter van de stam van het werkwoord. Als deze in 't ex-kofschip zit, dan gebruik je een 't. Zit hij er niet in, dan gebruik je een 'd'
hele werkwoord: fietsen
stam: fiets >
+gefietst
Slide 16 - Slide
Voorbeeld: pakken
De stam is pak.
De k zit in 't ex-kofschip
Je zet dus een 't' op het eind:
gepakt
Slide 17 - Slide
Voorbeeld: branden
de stam van branden is brand
de d zit niet in 't ex-kofschip
Je zet dus een 'd' op het eind
gebrand
Slide 18 - Slide
nu jij: Zet in de voltooide tijd: openen
Slide 19 - Open question
Zet in de voltooide tijd: schilderen
Slide 20 - Open question
Zet in de voltooide tijd: passen
Slide 21 - Open question
Afsluiten van de les:
Wat hebben wij vandaag geleerd?
Slide 22 - Slide
Uitzondering: voorvoegsels
Als een woord al een voorvoegsel heeft (ge-, be-, her-, mis-, ont-, ver-) dan vervalt de 'ge' bij de voltooide tijd
Slide 23 - Slide
voorbeeld:
halen -> gehaald
gebeuren -> gebeurd
beslissen -> beslist
herhalen-> herhaald
mislukken -> mislukt
ontvreemden -> ontvreemd
verhuizen -> verhuisd
Slide 24 - Slide
Wat is de correcte spelling
A
gegroeit
B
gegroeid
C
gegroeidt
D
gegroeien
Slide 25 - Quiz
wat is de correcte spelling?
A
gewandeld
B
gewandelt
C
gewandeldt
D
gewandelen
Slide 26 - Quiz
wat is de correcte spelling?
A
geschop
B
geschopt
C
geschopd
D
geschoppen
Slide 27 - Quiz
Wat is de correcte spelling?
A
verbaasd
B
verbaast
C
verbaazd
D
geverbaasd
Slide 28 - Quiz
Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Je kunt het voltooid deelwoord ook bijvoeglijk gebruiken.