TH2 Spelling H1H2H4

Welkom TH2
Jas in de kluis. 
Mobiel in de tas aan de muur en op stil.
Boeken pakken: werkboek, schrift, pen, leesboek. 
We gaan beginnen:
timer
1:00
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom TH2
Jas in de kluis. 
Mobiel in de tas aan de muur en op stil.
Boeken pakken: werkboek, schrift, pen, leesboek. 
We gaan beginnen:
timer
1:00

Slide 1 - Slide

Lezen
IN STILTE
STEL JE VRAGEN OVER TIEN MINUTEN....


timer
10:00

Slide 2 - Slide

WILD
We lezen gezamenlijk het boek WILD, van Mel Wallis de Vries.
TH2G verder vanaf blz. 23
TH2J 
timer
15:00

Slide 3 - Slide

ROLLENSPEL
1. Kies de opdracht (1, 2 of 3)
2. Maak aantekeningen.
3. LEES ALLES GOED DOOR
timer
8:00

Slide 4 - Slide

Aan de slag
H1 Persoonsvorm VT/TT blz. 32-33 Opdracht 1 t/m 4
H2 Samengestelde zinnen blz. 58-59 Opdracht 1 t/m 4
H2 Hoofdletters en leestekens blz. 60-61 opdracht 1 t/m 5
H4 Lastige werkwoordsvormen blz. 116-117 Opdracht 1 t/m 6
timer
5:00

Slide 5 - Slide

Sterke ww veranderen in de verleden tijd van klank 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zwak werkwoord
Een zwak werkwoord verandert in de verleden tijd niet van klank, maar krijgt -de(n) of -te(n). Om te weten of het een -t of een -d wordt, kijk je naar de stam van het hele werkwoord. 
Staat de medeklinker in t xkfschp, dan een -t. Anders een -d.

Slide 8 - Slide

Zwakke ww vervoeg je in de verleden tijd mbv:
x t k s ch p

1. Pak de stam van het hele werkwoord ( haal -en eraf)
2. Staat de laatste letter van de stam in het kofschip?
3. Ja? Dan krijgt de verleden tijd een t. Zo nee, dan een d.

Slide 9 - Slide

H2 spelling
Samengestelde zinnen blz. 58 Maak opdracht 1 t/m 4
Hoofdletters en leestekens blz. 60 Maak opdracht 1 t/m 5
Klaar? Ga naar blz. 116 H4 Maak opdracht 1 t/m 6
Klaar.2 Maak de BRUG blz. 238 t/m241
timer
10:00

Slide 10 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)

Ik
jij
Hij/zij/het
wij
jullie
zij
Verleden tijd (vt)

Ik
jij
Hij/zij/het
wij
jullie
zij
Neem dit over in je schrift

Slide 11 - Slide

Sterke ww
Tt                 Vt
lopen - liepen
blazen- bliezen
slapen-sliepen
varen-voeren
waaien-woeien
spugen-spogen
spuiten-spoten
vangen-vingen

Zwakke ww
tt         vt
werken-werkten
spugen-spuugden
antwoorden-antwoordden
wissen-wisten



Slide 12 - Slide

Aan de slag
1, Het nieuwtje
 (verspreiden) zich snel door de school.
2. Hij
 (schrijven) het antwoord stiekem in zijn hand.

 (blinken) als nooit tevoren.
4. Die familie
 (verhuizen) bijna elk jaar.
5 Het rotsblok
 (vallen) op een geparkeerde auto.
6. De leraar
 (worden) boos omdat jij zo vaak
 (lachen).
7. Wij
 (kopen) zoveel omdat hij daar altijd veel van
 (eten).
8. Ik
 (beven) enorm toen ik
 ( zien) wat er
 (gebeuren).
9. We
 (gaan) met de fiets naar de volgende bestemming waarna we met de trein verder
 (reizen).
10. Hoewel hij een uur op kop
 (liggen),
 (winnen) hij de wedstrijd uiteindelijk niet.
11. De vuurkorf
 (branden) uitstekend, maar onze kleren
 (stinken) daarna wel erg naar brand.
12. Het
 (bedroeven) ons zeer dat hij de wedstrijd
 (afgelasten).
13. Hij
 (vergroten) zijn voorsprong doordat hij als eerste over de finish
 (sprinten).
14. Nadat hij geopereerd
 (zijn),
 (hebben) hij niet zoveel last meer van zijn schouder.

Slide 13 - Slide

3. De deurknop (blinken) als nooit tevoren.
4. Die familie (verhuizen) bijna elk jaar.
5 Het rotsblok (vallen) op een geparkeerde auto.

Slide 14 - Slide

6. De leraar (worden) boos omdat jij zo vaak (lachen).
7. Wij (kopen) zoveel omdat hij daar altijd veel van (eten).
8. Ik (beven) enorm toen ik ( zien) wat er (gebeuren).
9. We (gaan) met de fiets naar de volgende bestemming waarna we met de trein .

Slide 15 - Slide