les week 6

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + schrift + etui + Planagenda
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + schrift + etui + Planagenda

Slide 1 - Slide

Wie is aanwezig?
Huiswerk niet af of geen spullen bij?  Geef dit aan als ik je naam roep!

Slide 2 - Slide

Planning vandaag:
- planagenda
- grammatica uitleg
- zelfstandig werken
- huiswerk maken in de les





Slide 3 - Slide

Planagenda 1B:

Duits huiswerk datum: volgende les
maken: vanaf blz. 69 opdr. 1 / 2 / 3 / 4 / 6 


Proefwerk H2: 7 maart 2024

timer
3:00

Slide 4 - Slide

Planagenda 1A:
Duits huiswerk datum: volgende les
maken: vanaf blz. 69 opdr. 1 / 2 / 3 / 4 / 6 


Proefwerk H4: 4 maart 2024
timer
3:00

Slide 5 - Slide

stof PW:
- woorden en zinnen blz. 95 / 96 / 97
- grammatica "het persoonlijk voornaamwoord" enkelvoud en meervoud (blz. 59)
- grammatica "werkwoorden vervoegen" enkelvoud en meervoud (blz. 59)
- grammatica "haben en sein"  enkelvoud en meervoud (blz. 67)

Slide 6 - Slide

Herhaling: Onregelmatige vormen 'haben' en 'sein'  (enkelvoud)

Slide 7 - Slide

Onregelmatige vormen 'haben' en 'sein' (Meervoud)

Slide 8 - Slide

Vervoeging 'Haben'
ik heb = ich habe

jij hebt = du hast

hij/zij/het heeft = er/sie/es hat

wij hebben: wir haben

jullie hebben: ihr habt

zij hebben: sie haben

U heeft: Sie haben
Voorbeeldzinnen:

  1. Ich habe einen Hund.
    (Ik heb een hond.)

  2. Wir haben heute viel zu tun.
    (We hebben vandaag veel te doen.)

  3. Sie hat eine neue Arbeitsstelle.
    (Zij heeft een nieuwe baan.)

Slide 9 - Slide

Oefening 1: Haben
Vul de juiste vorm van 'haben' in:
a) Ich ______  einen neuen Computer.
b) Du ______  eine Schwester und einen Bruder.
c) Er ______  viel Arbeit heute.
d) Wir ______  eine tolle Idee für das Projekt.
e) Ihr ______  genug Zeit für die Prüfungsvorbereitung.
f) Sie ______  ein Buch über deutsche Geschichte.






Slide 10 - Slide

Vervoeging 'Sein'
ik ben = ich bin

jij bent = du bist

hij/zij/het is = er/sie/es ist

wij zijn = wir sind

jullie zijn = ihr seid

zij zijn = sie sind

U bent = Sie sind
Voorbeeldzinnen:

  1. Ich bin müde.
    (Ik ben moe.)

  2. Wir sind gute Freunde.
    (Wij zijn goede vrienden.)

  3. Sie ist Lehrerin.
    (Zij is lerares.)

Slide 11 - Slide

Oefening 2: Sein
Vul de juiste vorm van 'sein' in:
a) Ich ______ müde nach der Arbeit.
b) Du ______  ein guter Freund.
c) Er ______  jetzt im Unterricht.
d) Wir ______  pünktlich zu der Besprechung.
e) Ihr ______  motiviert für die Prüfung.
f) Sie ______  immer sehr freundlich.

Slide 12 - Slide

zelfstandig werken:
maken: 
blz. 67 opdracht 9 en 10 

(we gaan het klassikaal controleren)
timer
10:00
Klaar?:
huiswerk maken, zie planagenda

Slide 13 - Slide

Huiswerk maken :
Je gaat je huiswerk maken, zie planagenda.
timer
15:00
Klaar?:
woordjes leren blz. 95 / 96 / 97

Slide 14 - Slide

Tschüss

Slide 15 - Slide