grammatica 5.7

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek B- studiewijzer (ELO)
Leg op tafel:
Log in: 
Talent Digitaal
Grammatica 5.7 blz.150
B-Boek
Aantekeningen schrift
Laptop
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek B- studiewijzer (ELO)
Leg op tafel:
Log in: 
Talent Digitaal
Grammatica 5.7 blz.150
B-Boek
Aantekeningen schrift
Laptop

Slide 1 - Slide

Deze les behandel ik grammatica 5.7 
je kent het verschil tussen het woordsoort pers.voornaamwoord
en het bezittelijk voornaamwoord.
je kunt beide woordsoorten correct gebruiken

Slide 2 - Slide

woordsoorten

Slide 3 - Mind map

Benoem de woordsoorten
1. Is dat UW koffertje?
2. U bent het nooit met mij eens.
A
1 = bezittelijk 2 = bezittelijk
B
1 = persoonlijk 2 = bezittelijk
C
1 = bezittelijk 2 = persoonlijk
D
1 = persoonlijk 2 = persoonlijk

Slide 4 - Quiz

Aantekening
pers.vnw
#kan onderwerp zijn
Ik ga samen met hem op reis.

#geen onderwerp
Ik ga samen met hem op reis.
TIP:
Een psv kun je vervangen door je eigen naam

Aantekening
bezit.vnw
# geeft een bezit aan
Dit zijn mijn schoenen.

# samen met een znw(vaak ervoor) haar trui
# na voorzetsel.
TIP:
vervangbaar door: zijn/haar

Slide 5 - Slide

opdrachten Talent digitaal
Maak eerst de instapoefening en vervolg daarna je route.
Huiswerk voor aankomende vrijdag.
+ oefen met grammatica

Huiswerk woensdag: maak instapoefening af en vervolg je route t/m 11

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Hun/zij
pers.vnw: Ik heb hun dat uitgelegd.
bezit.vnw: Zij hebben hun huis verkocht

Meest voorkomende fout:
Hun hebben dat gekocht/= fout

Zij hebben dat gekocht/= goed

Slide 8 - Slide

Hendrik zet …… gegevens op de lijst
A
jou
B
jouw

Slide 9 - Quiz

Wanneer gebruik je "jou" en wanneer "jouw"?

Slide 10 - Open question

1. De docent gaf hun een cijfer.
2. Hun geven elkaar een cijfer.
Welke zin is fout?
A
1
B
2
C
allebei zijn goed
D
allebei zijn fout

Slide 11 - Quiz

Zet de woordsoorten in de juiste kolom in je schrift.

Slide 12 - Slide

Opdrachten 5.7
maken: 12-13-15-18
klaar: maak test jezelf van grammatica 5.7
Oefening klassikaal: zinsdelen

 Wanneer heeft de leerling de e-mail gestuurd?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 15 - Quiz

Welkom!
1
WELKOM!
2
Boek B- studiewijzer (ELO)
Leg op tafel:
Log in: 
Talent Digitaal
Grammatica 5.7 blz.150
Herhaling+ 5.3 lezen
Aantekeningen schrift
Laptop

Slide 16 - Slide

Maak een zin met een persoonlijk voornaamwoord.

Slide 17 - Open question

Maak een zin met een bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Open question

Oefening afsluiting woordsoorten/zinsdelen
De afstand van planeet Mars bedraagt vele miljoenen kilometers.
  1. Benoem de woordsoorten (lw-vz-zn-bv-tw-psv-bzv-ww)
  2. benoem de zinsdelen PV-WG-OW-LV
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

De woorden 'ik, mij, wij' zijn voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een persoonlijk voornaamwoord?
A
Jouw verhaal
B
Het verhaal van jou
C
Onze telefoon
D
Geef elkaar een hand

Slide 22 - Quiz

Door welke persoonlijke voornaamwoorden kan je de personen in deze zin vervangen?

2. Mijn moeder heeft Mick straf gegeven.
A
Zij + hij
B
Zij + hem
C
Haar + hij
D
Haar + hem

Slide 23 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 24 - Quiz

Noem vijf bezittelijke of persoonlijke voornaamwoorden.

Slide 25 - Open question

Dat ga ik meteen voor ….. doen!
A
jou
B
jouw

Slide 26 - Quiz

Wil je ..... even antwoord geven?
A
mij
B
mijn

Slide 27 - Quiz

Opdracht 
Beschrijf hoe jouw kamer eruit ziet en wat voor spullen erin liggen. 

Benoem minstens vijf dingen die er in je kamer te vinden zijn. 
Maak hierbij gebruik van bezittelijke en persoonlijke voornaamwoorden. 

Slide 28 - Slide