Herhaling nr. 2 HS 3 Mi casa es tu casa: getallen ,tener, bijvoeglijk nm, bez.nw
Capítulo 3: "Mi casa es tu casa "
Op tafel: WB, TB & laptop open.
1 / 44
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Capítulo 3: "Mi casa es tu casa "
Op tafel: WB, TB & laptop open.
Slide 1 - Slide
La clase de hoy: Voorbereiden op de toets
La meta de la clase:
- Oefenen met:
1. De getallen
2. Lidwoorden
3. Tener
4. Bijvoeglijk naamwoorden
5. Bezittelijk naamwoorden
Slide 2 - Slide
Los números hasta 100
Slide 3 - Slide
Schrijf met cijfers: veinte , treinta y uno, cuarenta y tres, cincuenta y cinco, sesenta y siete, ochenta y nueve
Slide 4 - Open question
Zet de nummers op volgorde van klein naar groot
ocho
once
quince
trece
cuatro
nueve
veinte
dieciocho
Slide 5 - Drag question
Schrijf in het spaans: 7
Slide 6 - Open question
Hoe zeg je in het Spaans "49"?
A
cauranta y nuebe
B
nueve y cuarenta
C
treinta y ocho
D
cuarenta y nueve
Slide 7 - Quiz
¿Qué significa "setenta y ocho"?
A
88
B
78
C
67
D
87
Slide 8 - Quiz
Schrijf het volgende getal uit: ochenta
Slide 9 - Open question
Schrijf het volgende getal uit: sesenta
Slide 10 - Open question
Schrijf het volgende getal uit: treinta
Slide 11 - Open question
Schrijf het volgende getal uit: cuarenta
Slide 12 - Open question
Schrijf het volgende getal uit: cien
Slide 13 - Open question
Schrijf het volgende getal uit: noventa y ocho
Slide 14 - Open question
14
17
12
11
Once
Catorce
Diecisiete
Doce
Quince
Diecinueve
Slide 15 - Drag question
cuarenta is....
A
20
B
30
C
40
D
50
Slide 16 - Quiz
setenta is....
A
6
B
7
C
60
D
70
Slide 17 - Quiz
dertig is...
A
setenta
B
cuarenta
C
treinta
D
cincuenta
Slide 18 - Quiz
negentig is...
A
cincuenta
B
noventa
C
ochenta
D
sesenta
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste vertaling?
siete - catorce- diecisiete- veintitrés- veintinueve- treinta y uno
A
7-14-17-23-29-31
B
7-40-17-23-28-31
C
7-4-17-32-29-31
D
6-14-17-25-29-31
Slide 20 - Quiz
Cuarenta y cinco =
A
54
B
45
C
55
D
geen van deze opties
Slide 21 - Quiz
Ochenta y nueve =
A
89
B
98
C
86
D
geen van deze opties
Slide 22 - Quiz
Veintisiete =
A
27
B
47
C
72
D
geen van deze opties
Slide 23 - Quiz
Sesenta y ocho =
A
86
B
69
C
78
D
geen van deze opties
Slide 24 - Quiz
Gramática
Tener
Bijvoeglijk naamwoorden
Bezittelijk naamwoorden
Slide 25 - Slide
'Hij' in het Spaans =
A
Tú
B
Ella
C
El
D
Usted
Slide 26 - Quiz
'Wij' in het Spaans =
A
Vosotros
B
Nosotros
C
Ellos
D
Ustedes
Slide 27 - Quiz
ik
jullie
zij (enkv)
jij
hij
wij
u (mv)
u ( enkv)
vosotros
él
ustedes
Tú
yo
ella
nosotros
usted
Slide 28 - Drag question
Geeft de vervoeging van de regelmatige werkwoorden : tegenwoordige tijd
timer
1:00
Lars y Thijs _____ (tener) cifras bonitas.
Quirine y yo______(tener) amigas en Holanda.
Tú________ (tener) una buena nota.
Yo _______ (tener) muchos en Holanda.
Zanna y tú _____(tener-vosotros) familia en Holanda.
tenéis / tienen
tenemos
tienes
tengo
tenéis / tienen
Slide 29 - Drag question
Nu volgen er vragen over "Bijvoeglijk naamwoorden"
Slide 30 - Slide
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
el jugador..........................[pequeño = klein]
A
pequeño
B
pequeña
C
pequeños
Slide 31 - Quiz
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
los pantalones... [azul = blauw]
A
azul
B
azules
C
azulos
Slide 32 - Quiz
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
los ojos... [bruin = marrón]
A
marrón
B
marrones
C
marronas
Slide 33 - Quiz
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
el vestido... [kort = corto]
A
corta
B
corto
C
cortos
Slide 34 - Quiz
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
las gafas.......................... [barato = goedkoop]
A
barato
B
baratas
C
barata
Slide 35 - Quiz
Kies de juiste bijvoeglijke naamwoord voor:
la ropa.......................... [ sportief = deportivo]
A
deportiva
B
deportivo
C
deportivas
Slide 36 - Quiz
Nu volgen er vragen over het bezittelijk naamwoord
Slide 37 - Slide
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Spaans. 1. (Jouw)........ hermanos son graciosos. 2. (haar)........ número de teléfono es 0612345678. 3. (haar)....... hijos son inteligentes. 4. (Zijn)......... tía es muy bonita.
Slide 38 - Open question
1. Jouw rugzak: ___ mochila 2. Onze stoelen:___ sillas 3. Jullie boeken:___ libros 4. Hun mapjes:___ carpetas
Slide 39 - Open question
Vertaal: 'Mijn huis is wit.' (blanco)
Slide 40 - Open question
Vertaal: een paar rode rugzakken
unas mochilas ______
A
rojo
B
roja
C
rojos
D
rojas
Slide 41 - Quiz
Nu volgen er vragen over de regelmatige werkwoorden op ar-er-ir
Slide 42 - Slide
AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin: 1. (hablar/él, usted______ muy despacio, por favor. Yo sólo (hablar)____ un poco de español. 2. Mi padre y mi madre (vivir)_____ en Madrid. 3. Yo (tener) ______ catorce años. 4. Maribel y yo (nosotros/ comer) ______ patatas fritas. 5. Mi tío (él/ escuchar)___________ la música clásica. 6. Maud y Stefanie (ellas/ escribir) una carta a su abuela
AR, ER, IR: Zet de juiste vorm van het werkwoord in de zin:
1. (hablar) Él ______ inglés. 6. Yo (hablar)____ un poco de español.
2. Mi padre y mi madre (vivir)_____ en Madrid. 7. Maud y Stefanie (escribir) una carta.
3. Yo (tener) ______ catorce años.
4. Maribel y yo (comer) ______ patatas fritas.
5. Mi tío (escuchar)___________ la música clásica.