V2 gramma I herhalen

.... vacances
A
bonnes
B
bon
C
bone
D
Bones
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

.... vacances
A
bonnes
B
bon
C
bone
D
Bones

Slide 1 - Quiz

Un homme grand of een grand homme?
A
Un homme grand
B
un grand homme

Slide 2 - Quiz

Une oude femme
A
vieux
B
vieille
C
nouveau
D
nouvelle

Slide 3 - Quiz

Un nieuwe jean
A
nouvelle
B
nouvelles
C
nouveau
D
nouveaux

Slide 4 - Quiz

de .... livres
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouvelles
D
nouveaux

Slide 5 - Quiz

une dikke voiture
A
grosse
B
gros
C
grosses

Slide 6 - Quiz

Un mooie garçon
A
belle
B
beau
C
Beaux
D
belles

Slide 7 - Quiz

Elle est
A
sportive
B
sportif
C
sportifs
D
sportives

Slide 8 - Quiz

Une ... femme
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 9 - Quiz

Gio est un .... pédophile
A
beaux
B
beau
C
belle
D
belles

Slide 10 - Quiz

Il est ...
A
italien
B
italienne
C
italiene
D
italiens

Slide 11 - Quiz

Une .... distance
A
long
B
longue
C
longs
D
longues

Slide 12 - Quiz

Une trousse blanche ou blanc?
A
blanche
B
blanc

Slide 13 - Quiz

vrouwelijk van premier
A
premierre
B
première
C
premiers
D
premières

Slide 14 - Quiz

vrouwelijk van blanc
A
blance
B
blanche

Slide 15 - Quiz

vrouwelijk van amoureux
A
amoureuse
B
amoureuxe

Slide 16 - Quiz

Voor de toets leer je de woordjes van A, B & E (p. 40 in je werkboek). 

Een manier van leren is om 5 of 6 woordjes die je moeilijk vindt in een verhaaltje te stoppen: 

Exemple: 
Maryam trouve dat de copain van haar meilleure vriendin heel beau is, mais heel timide is. 

Slide 17 - Slide

Maak een klein verhaaltje in het NL met daarin de volgende 5 Franse woordjes: oublier - mais - l'ado - toujours - la petite amie

Slide 18 - Open question

Kies nu zelf 5 woordjes die je moeilijk vindt en maak een verhaaltje.

Slide 19 - Open question

Kies nog een keer 5 woordjes die je moeilijk vindt, en maak weer een verhaaltje.

Slide 20 - Open question

Grammaire C p. 10 

Veel Franse werkwoorden eindigen op -er: 
1. rencontrer (ontmoeten)
2. regarder (kijken)
3. arriver (aankomen)
4. organiser (organiseren)
5. parler (praten)
6. rester (blijven)
7. chercher (zoeken)
8 aimer (houden van, leuk vinden) 
9. manger (eten) 

Slide 21 - Slide

Als je zo'n werkwoord in de tegenwoordige tijd (présent)  verbuigt, krijg je dit:

je rencontre
tu rencontres
il, elle, on rencontre
nous rencontrons
vous rencontrez
ils/elles rencontrent

Slide 22 - Slide

Als je zo'n werkwoord verbuigt in de voltooid tegenwoordige tijd (passé composé) krijg je dit: 

j'ai rencontré
tu as rencontré
il, elle, on a rencontré
nous avons rencontré
vous avez rencontré
ils, elles ont rencontré

Slide 23 - Slide

Hoe zeg je zij ontmoeten
A
ils rencontré
B
ils rencontrent
C
vous rencontrez
D
il rencontre

Slide 24 - Quiz

Hoe zeg je: ik heb ontmoet
A
j'ai rencontré
B
je rencontre
C
je rencontré

Slide 25 - Quiz

Hoe zeg je: wij zoeken
A
nous cherche
B
nous cherchons
C
vous cherchez
D
nous avons cherché

Slide 26 - Quiz

Hoe zeg je zij zijn aangekomen
A
ils sont arrivé
B
ils arrivé
C
ils vont arriver

Slide 27 - Quiz

Leer nu de onregelmatige vormen 

avoir --> j'ai eu
être --> j'ai été
faire --≥ j'ai fait 

Slide 28 - Slide

Hoe zeg je: wij hebben gedaan
A
nous fait
B
nous avons fait
C
vous avez fait

Slide 29 - Quiz

Hoe zeg je ik heb gehad voor mijn verjaardag
A
j'ai pour mon anniversaire
B
j'ai eu pour mon anniversaire

Slide 30 - Quiz


A

Slide 31 - Quiz

Gisteren ben ik naar dansles geweest
A
Hier j'ai été au cours de danse.
B
Hier, je suis au cours de danse.
C
Hier, été au cours de dans

Slide 32 - Quiz