Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik dans Ik loop Ik word Ik bedoel
Jij danst Jij loopt Jij wordt Jij bedoelt
Dans jij? Loop jij? Word jij? Bedoel jij?
Danst hij? Loopt hij? Wordt hij? Bedoelt hij?
Wij dansen Wij lopen Wij worden Wij bedoelen
*Ik smurf - Jij smurft - Smurf jij? - Smurft hij? - Wij smurfen