VOIS werken

Werken
In deze les leer je:
dat je verschillende dingen belangrijk kunt vinden aan werk.
wat een werknemer is en wat een werkgever is.
wat met stage lopen wordt bedoeld.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
LOBPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werken
In deze les leer je:
dat je verschillende dingen belangrijk kunt vinden aan werk.
wat een werknemer is en wat een werkgever is.
wat met stage lopen wordt bedoeld.

Slide 1 - Slide

Opdracht 1
Later ga je waarschijnlijk werken. Wat voor werk je wilt doen, hangt af van wat je leuk vindt en waar je goed in bent. 

Wanneer je het bijvoorbeeld leuk vindt om met je handen te werken en je goed bent met hout, wil je misschien als timmerman werken.

Voor veel banen moet je een opleiding hebben gehad. Wil je in een restaurant werken is een horeca opleiding een pré .

Slide 2 - Slide

Bekijk de afbeelding
Wat vindt Christa leuk
aan haar werk?
A
Om elke dag voor katten en honden te zorgen
B
Om elke dag voor dieren te zorgen
C
Om elke dag voor Perre te zorgen.
D
Om elke dag voor konijnen te zorgen.

Slide 3 - Quiz

Wat vindt Perre belangrijk aan zijn werk?
A
Om bij een klein bedrijf te werken
B
Om bij een bouwbedrijf te werken.
C
Om op vaste tijden zijn loon te krijgen.
D
Om vaste werktijden te hebben.

Slide 4 - Quiz

Wat voor werk zou jij later willen doen?

Slide 5 - Open question

Bekijk de lijst hieronder met dingen die je belangrijk kunt vinden aan werk:
□ Veel geld verdienen.
□ In de buitenlucht werken.
□ Leuke collega’s.
□ Contact met klanten.
□ Veel kunnen leren.
□ Veel vrijheid.

Slide 6 - Open question

Bekijk de lijst met dingen die je belangrijk kunt vinden aan werk.

Kruis twee dingen aan die jij belangrijk vindt aan werk.

A
Veel kunnen leren. Veel geld verdienen.
B
In de buitenlucht werken.
C
Vaste werktijden
D
Iets voor mensen kunnen betekenen.

Slide 7 - Quiz

Denk je dat deze dingen passen bij het door jou gekozen werk?

Slide 8 - Open question

Klassen gesprek
Jullie gaan een klassengesprek voeren.
Een klassengesprek verloopt beter als iedereen zich prettig voelt.
Gebruik de volgende tips:
  • steek je vinger op als je iets wilt zeggen.
  • laat elkaar uitpraten.
  • luister naar elkaar.
  • blijf vriendelijk.

Slide 9 - Slide

Je gaat een klassengesprek voeren over werken.
Lees de stellingen.
Stelling 1: Als ik geen geld nodig zou hebben zou ik niet gaan werken.

Slide 10 - Slide

Je gaat een klassengesprek voeren over werken.
Lees de stellingen.
Stelling 2 
Ik vindt vrije tijd belangrijker dan werken

Slide 11 - Slide

Je gaat een klassengesprek voeren over weerken.
Lees de stellingen.
Stelling 3: 
Ik zou me nutteloos voelen als ik geen werk had.
Voer een klassengesprek met deze stellingen.

Slide 12 - Slide

Wat vond jij als belangrijkste opmerking tijdens het klassengesprek?

Slide 13 - Open question

Werknemer en werkgever
Als je bij een bedrijf of organisatie werkt, ben je een werknemer. Je werkt dan voor een baas.
Het bedrijf waarvoor je werkt, is jouw werkgever. Als je bijvoorbeeld bij een supermarkt werkt, is die supermarkt jouw werkgever.

Tijdens je opleiding kun je stage lopen. Stage lopen betekent datje bij een bedrijf leert wat het werk inhoudt en hoe het is om bij een bedrijf te werken. Als je bijvoorbeeld een opleiding tot bloemist volgt, kun je bij een bloemenwinkel stage lopen.
Voorbeeld

Voorbeeld,
Esmée is werknemer bij een kapsalon. De kapsalon is haar werkgever.

Slide 14 - Slide

Interview een klasgenoot over stage lopen.
Interview vragen, gebruik deze voor je interview.
• Waar heb jij al eens stage gelopen of eens geholpen?
• Wat moest je doen tijdens die stage/het helpen?
• Wat vond je leuk aan die stage/het helpen?
• Wat vond je lastig aan die stage/het helpen?
• Wat heb je geleerd tijdens die stage/het helpen?
• Zou je later op deze plek willen werken?
• Waar zou je in de toekomst nog stage willen lopen?


Slide 15 - Slide

Geef elkaar tips over stage lopen.

Slide 16 - Open question

Schrijf de tip op die je van je klasgenoot hebt gekregen.

Slide 17 - Open question