Les verbes -er, avoir, être
1 / 17
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Vervoeg
tu ... (marcher - présent)
tu ... (marcher - présent)
Slide 3 - Open question
Vervoeg
la fille ... (regarder - pc)
la fille ... (regarder - pc)
Slide 4 - Open question
Vervoeg
nous ... (danser - pc)
nous ... (danser - pc)
Slide 5 - Open question
Vervoeg
il ... (être - présent)
il ... (être - présent)
Slide 6 - Open question
Vervoeg
nous ... (avoir - pc)
nous ... (avoir - pc)
Slide 7 - Open question
Vervoeg
les filles ... (être - pc)
les filles ... (être - pc)
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Wat zijn de uitgangen van de imparfait?
Slide 10 - Open question
Vervoeg
je ... (penser - imparfait)
je ... (penser - imparfait)
Slide 11 - Open question
Vervoeg
vous ... (avoir - imparfait)
vous ... (avoir - imparfait)
Slide 12 - Open question
Vervoeg
il ... (être - imparfait)
il ... (être - imparfait)
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
jij bent
Slide 15 - Open question
hij heeft gehad
Slide 16 - Open question
zij hadden (m.)
