This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
V5:
Ecologie
BS 1:
Ecologie op alle organisatieniveaus
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Microklimaat
Macroklimaat
Slide 5 - Slide
Tolerantie
Optimumkromme:
een type grafiek die weergeeft hoeveel individuen van een soort zullen voorkomen in een gebied t.o.v. een abiotische factor.
Slide 6 - Slide
Tolerantie
Tolerantiegebied:
uiterste waarde van een abiotische factor waarbinnen een organisme kan overleven.
In het areaal (= verspreidingsgebied) waarin een soort voorkomt zullen alle abiotische factoren binnen het tolerantiegebied vallen.
Slide 7 - Slide
Tolerantie
Optimum: De gunstigste waarde van een abiotische factor voor een organisme om in te leven
Stress: Alleen energie om te overleven, niet voor groei en voortplanting
Beperkende factor: Abiotische factor die bepaalt of en hoeveel organismen van een soort in een gebied kunnen leven.
Slide 8 - Slide
Voorbeeld
Guppy's kunnen niet in leven blijven beneden een temp. van 5°C of boven 38°C.
Tussen 5 en 38°C ligt het tolerantiegebied van guppy’s voor de temperatuur.
Deze abiotische factor werkt dan als BEPERKENDE FACTOR.
Slide 9 - Slide
Belangrijk voor plant en dier
Bloeien
Eitjes leggen
Enz.
Slide 10 - Slide
Temperatuur
Is dit een stresszone?
Slide 11 - Slide
Landplant in vochtig of droog milieu
Slide 12 - Slide
Planten in vochtig klimaat
hebben grote, platte bladeren
Planten in droog klimaat hebben kleine en dikke bladeren
Slide 13 - Slide
In vochtig klimaat zitten de wortels wijduit en niet diep. (klein stelsel)
Hoe droger hoe dieper de wortels (groot stelsel)
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Cactus
Dikke stengel (wateropslag)
Harde stekels (weinig water kan
verdampen = bescherming
tegen de droogte)
Groot wortelstelsel (snel veel
regen opnemen)
Slide 16 - Slide
Waterplanten
Slappe stengels
Worden door het water gedragen
Slide 17 - Slide
BS 1 Organismen en abiotische factoren
Elk individu is aangepast aan het milieu waarin het voorkomt. Deze aanpassingen zijn erfelijk bepaald.
Iedere soort heeft op aarde een bepaald verspreidingsgebied waar de soort voorkomt.
Soorten met een grote tolerantie (= het vermogen om schommelingen in een abiotische factor te kunnen verdragen) hebben een groot verspreidingsgebied
Slide 18 - Slide
eDNA
= Environmental DNA
Ecogenomics
Organismen laten DNA sporen achter in het milieu
Levensgemeenschap = organismen die samen in dezelfde omgeving leven
Slide 19 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen dat de organisatieniveaus binnen de ecologie hun eigen emergente eigenschappen hebben.
Je kunt biotische en abiotische factoren binnen een ecosysteem benoemen.
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Op welk niveau is dit een emergente eigenschap?
A
soort
B
populatie
C
levensgemeenschap
Slide 22 - Quiz
Van welk niveau is biodiversiteit een emergente eigenschap?
A
Organisme
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem
Slide 23 - Quiz
Biotisch of abiotisch?
A
biotisch
B
abiotisch
Slide 24 - Quiz
Biotisch of Abiotisch?
A
Abiotisch
B
biotisch
Slide 25 - Quiz
Een populatie is een
A
Verzamelnaam voor alle dieren in een bepaald gebied
B
Verzameling van individuen van één soort in een bepaald gebied
C
Verzamelnaam voor alle dieren en planten in een bepaald gebied
D
Een groep dieren die voedsel voor elkaar zijn
Slide 26 - Quiz
In Nederland komt de Blauwe reiger voor. Door klimaatverandering komt ook de Kleine zilverreiger steeds vaker in Nederland voor. In de afbeelding staan twee curven getekend die de tolerantiegrenzen van de Blauwe reiger en de Kleine zilverreiger voorstellen ten aanzien van de temperatuur.