herhaling

Deze les
opfrissen organen en cellen lj 3


1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deze les
opfrissen organen en cellen lj 3


Slide 1 - Slide

Leerdoelen 1 t/m 3
1.1.1 Je kunt negen levenskenmerken van organismen noemen.
1.1.2 Je kunt de levensfasen van de mens noemen met de gemiddelde
          leeftijden en voorbeelden van ontwikkeling geven.
1.2.1 Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en 
          beschrijven.
1.3.1 Je kunt delen benoemen van dierlijke en plantaardige cellen met hun
          kenmerken en functies.

Slide 2 - Slide

Organismen

Alle levende wezens:
* schimmels
* planten
* dieren (jijzelf)
* bacteriën

Slide 3 - Slide

Cellen van de vier rijken

Slide 4 - Slide

Levenskenmerken
  • voortplanten
  • groeien
  • ontwikkelen
  • reageren op prikkels
  • bewegen
  • voeden
  • stofwisseling
  • ademhalen
  • uitscheiden
De 9 levenskenmerken op een rij
Niet alle 9 kenmerken hoeven tegelijk te zien te zijn

Slide 5 - Slide

De levenscyclus van een soort
Zolang individuen blijven voortplanten zal de levenscyclus van een soort blijven bestaan.

Slide 6 - Slide

De levensloop van één individu 
Één enkel organisme noemen we een individu
* 1 mens
* 1 kikker
* 1 vlinder

Levensloop: van jong tot oud 
van 1 organisme

Slide 7 - Slide

Organisatieniveaus van een organisme
organisme -  organenstelsel- orgaan -  weefsel - cel

Slide 8 - Slide

Organenstelsel: samenwerkende organen met 1 gezamenlijke functie

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Dierlijke cel

Slide 11 - Slide

Plantaardige cel

Slide 12 - Slide

Onderdelen Microscoop

Slide 13 - Slide

Dierlijke cel
Plantaardige cel

Slide 14 - Slide

Organen van
de plant zijn
A
Het blad en de nerven
B
Stengel en een kiem
C
Wortel, stengel en bladeren
D
Hoofdwortel, zijwortel en wortelharen

Slide 15 - Quiz

zet de onderdelen van groot naar klein 1 is het groots en 4 is het kleins
1
2
3
4
weefsels
organen
orgaanstelsels
cellen

Slide 16 - Drag question

De luchtpijp hoort bij het
A
Bloedvatenstelsel
B
Spierstelsel
C
Ademhalingstelsel
D
Voortplantingstelsel man

Slide 17 - Quiz

De aorta hoort bij het
A
Ademhalingsstelsel
B
Spierstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 18 - Quiz

Het ruggemerg hoort bij
A
Spierstelsel
B
Zenuwstelsel

Slide 19 - Quiz

De nieren horen bij het
A
Verteringstelsel
B
Uitscheidingstelsel

Slide 20 - Quiz

Ademhalen is een levenskenmerk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Een bacterie is een organisme
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Welk soort weefsel zie je in de afbeelding?
A
Zenuwweefsel
B
Spierweefsel
C
Botweefsel
D
Kraakbeenweefsel

Slide 23 - Quiz

Wat voor soort weefsel zie je hier afgebeeld?
A
Spierweefsel
B
Botweefsel
C
Zenuwweefsel
D
Dit is geen weefsel

Slide 24 - Quiz

Zet de woorden op de goede plek in de torso.
Borstholte
Buikholte
Middenrif

Slide 25 - Drag question

Hoe noemen we het proces wat je ziet in de afbeelding?
A
Levensloop
B
Levenscyclus

Slide 26 - Quiz

Welk orgaan is Q?
A
Hart
B
Longen
C
Maag
D
Nieren

Slide 27 - Quiz

Alle organismen herken je aan de 6 levenskenmerken. 
Sleep het levenskenmerk naar het juiste plaatje.
Voortplanten
Reageren
Uitscheiden
Voeden
Ademen
Groeien

Slide 28 - Drag question

Maak de test je zelf ZW / ZS
Thema 1 Organen en cellen BS 
1 tot en met 3
timer
10:00

Slide 29 - Slide

Herhaling deel 2

Slide 30 - Slide

Leerdoelen 4 t/m 6
1.4.1 Je kunt de kenmerken van chromosomen beschrijven.
1.5.1 Je kunt beschrijven hoe een gewone celdeling (mitose) verloopt, wat het
          doel van de mitose is en wat de kenmerken ervan zijn.
1.6.1 Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het
          doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
1.6.2 Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
1.6.3 Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een
           mens bepalen

Slide 31 - Slide

DNA
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.
DNA=informatie voor al je erfelijke eigenschappen.
Een gen is een stukje DNA.
Cellen gebruiken alleen de genen die ze nodig hebben.

Slide 32 - Slide

Geslachtscellen en cellen van de mens

In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.

Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.

Die bevruchte cel deelt zichzelf op. 

Als de cel zich deelt, deelt hij ook de chromosomen. 
In al jouw cellen zitten daardoor 46 chromosomen, waarin dezelfde 'bouwbeschrijving' staat. 

(Alleen de zaadcellen en eicellen dus niet.)



Groot, met voeding
Klein, met staart

Slide 33 - Slide

chromosomenkaart = karyogram
je krijgt 23 chromosomen van je vader (blauw), en 23 van je moeder (roze), samen 46 chromosomen



paar 23 = geslachtschromosomen

Slide 34 - Slide

Celdeling/mitose

Slide 35 - Slide

Celdeling/
mitose en chromosomen
  • In de celkern zitten de chromosomen (erfelijke aanleg)
  • Iedere cel moet dezelfde eigenschappen hebben
  • De chromosomen worden gekopieerd.

Slide 36 - Slide

Celdeling/
mitose en chromosomen

Slide 37 - Slide

Een ander woord voor mitose is celdeling
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quiz

Hoe noemen we de splitsing van de celkern tijdens de mitose?
A
Celdeling
B
Plasmagroei
C
Kerndeling
D
Celdeling

Slide 39 - Quiz

DNA
celkern
Cel
Chromosoom
Gen

Slide 40 - Drag question

Geslachtscellen van de mens bevatten
A
23 chromosomen
B
34 chromosomen
C
46 chromosomen
D
92 chromosomen

Slide 41 - Quiz

Hoeveel chromosomen bevat een ‘normale’ lichaamscel?
A
46 chromosomen
B
44 chromosomen
C
33 chromosomen
D
23 chromosomen

Slide 42 - Quiz

Het laatste paar chromosomen bepaalt...
A
de kleur van de ogen
B
het gewicht
C
de spiermassa
D
het geslacht

Slide 43 - Quiz

X- en Y-chromosomen bepalen het geslacht.
Wie bepaalt bij de mens
het geslacht van de nakomelingen?
A
Enkel de man
B
Geen van beide
C
Enkel de vrouw
D
Allebei

Slide 44 - Quiz

Celmembraan
Cytoplasma
Chromosomen
Celkern

Slide 45 - Drag question

Zet de gebeurtenissen van de gewone celdeling in de juiste volgorde van links naar rechts. De eerste is voorgedaan.
Moedercel
Kerndeling
Dochtercellen
Plasmagroei
Celdeling

Slide 46 - Drag question

Zet de fasen van de mitose in de juiste volgorde:
1
2
3
4
5
6

Slide 47 - Drag question

Sleep in de juiste volgorde van GROOT naar KLEIN
1
2
3
4
Chromosoom
Orgaan
Cel
Celkern

Slide 48 - Drag question

Maak de test je zelf ZW / ZS
Thema 1 Organen en cellen BS 
4 tot en met 6
timer
10:00

Slide 49 - Slide