1h/v chapitre 1 les 14 1Q

Salut 1Q
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Salut 1Q

Slide 1 - Slide

Programme
Inleveren la guirlande (het vlaggetje)

Corriger exercice 25

Réviser : bron H 
Corriger : bron H

Spel woorden bron E

Parler français



Slide 2 - Slide

Exercice 25B
le grand-père
la mère
l'oncle
la soeur
la cousine
le père
la tante
le cousin
le frère
la grand-mère

Slide 3 - Drag question

Marius
Francine
Bernadette
Léo
Martin
Juliette
Jacques
Sandrine
Jean
Virginie

Slide 4 - Drag question

Wat weet je nog van de persoonlijk voornaamwoorden in het Frans

Slide 5 - Mind map

Bron H (p.48)

Je
Tu
Il
Elle
On
Nous
Vous
Ils
Elles

Slide 6 - Slide

ik 
jij
hij  / zij / men
wij
jullie / u
zij
zij 
vous
je
nous
ils
il / elle / on
tu
elles

Slide 7 - Drag question

Bron H (p.48)
Je
ik
Tu
jij
Il
hij
Elle
zij (ev)
On
wij /men
Nous
wij
Vous
jullie, u
Ils
zij (m mv)
Elles
zij (v mv)
Een naam kun je vervangen door il /elle

Slide 8 - Slide

Toevoeging
Een naam kun je vervangen door il / elle
Mark habite à Paris --> Il habite a Paris

Meer namen vervang je door ils/ elles.
Lisa et Joyce ont une tente --> Elles ont une tente

Slide 9 - Slide

Wat weet je nog van het werkwoord
AVOIR ?

Slide 10 - Mind map

Bron H p. 49
Het werkwoord AVOIR = hebben

Net als in het Nederlands moet je een 
werkwoord vervoegen.

Je zegt niet:

Ik hebben , maar ik heb

Wat valt je op?
J' ai
ik heb
Tu as
jij hebt
Il a
hij heeft
Elle a
zij (ev) heeft
On a
wij hebben /men heeft
Nous avons
wij hebben
Vous  avez
jullie hebben, u heeft
Ils ont
zij (m mv) hebben
Elles ont
zij (v mv) hebben

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wij hebben -> nous ..........

Slide 13 - Open question

Jij hebt --> Tu .....

Slide 14 - Open question

Zij hebben --> Ils .........

Slide 15 - Open question

Corriger les devoirs
                            On va corriger exercices 30 en 31

Slide 16 - Slide

Woordenspel 
Welk team blijft er het langst staan? (2x5 personen)

Pak de stift als je de vertaling weet.

Heb je de vertaling van een woord goed, mag je blijven staan en gaat er iemand van de tegenpartij weg.
Heb je de vertaling van een woord fout, moet je uit de rij gaan staan.
.

Slide 17 - Slide

Parler français
In 2 -tallen bereid je een gesprekje voor.

1 persoon stelt de vragen en de ander geeft antwoord.

Begin met een groet en een afsluiting

Er worden minimaal 4 vragen gesteld. Gebruik de zinnen uit C en G

Bonne chance :)

Slide 18 - Slide