Wat een gaaf plan!

Wat een gaaf plan!
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary Education

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat een gaaf plan!

Slide 1 - Slide

Flavio vertelt dat hij in het weekend naar de film gaat. Wat zegt hij?
A
Zaterdag ga ik naar de film.
B
Ik moet naar de film zaterdag.
C
Ik zal zaterdag naar de film gaan.

Slide 2 - Quiz

Irina werkt op een school. Ze vertelt haar collega over haar werkdag. Wat zegt ze?
A
Vandaag heb ik veel te doen.
B
Vandaag zal ik veel doen.
C
Vandaag mag ik veel doen.

Slide 3 - Quiz

Peter vertelt zijn vrienden over zijn vakantieplannen. Wat zegt hij?
A
Deze zommer kunnen we naar Australië.
B
We gaan deze zomer naar Australië.
C
We zullen deze zomer naar Australië gaan.

Slide 4 - Quiz

Anna vertelt haar vriendin haar plan om een andere baan te zoeken.
A
Ik moet een andere baan zoeken.
B
Ik zal een andere baan zoeken.
C
Ik ga een andere baan zoeken.

Slide 5 - Quiz

Thijs vertelt dat zijn eerste plan is om zijn moeder te bezoeken. Wat zegt hij?
A
Eerst ga ik mijn moeder bezoeken.
B
Dan ga ik mijn moeder bezoeken.
C
Daarna ga ik mijn moeder bezoeken.

Slide 6 - Quiz

Lilly stelt voor om te gaan shoppen. Wat zegt ze?
A
Misschien gaan we vanmiddag gaan shoppen.
B
Zullen we vanmiddag gaan shoppen?
C
We gaan vanmiddag gaan shoppen.

Slide 7 - Quiz

Dan ga ik beslissen waar ik wil werken.
Eerst ga ik op internet kijken.
Ten slotte begin ik met werken.
Daarna bel ik het bedrijf
Je wilt werk zoeken. Hoe ga je dat doen?
En dan?
En daarna?
En wat is de laatste stap?

Slide 8 - Drag question

Ten slotte ga ik bij vrienden eten.
Dan ga ik naar de stad.
Ik ga eerst uitslapen.
Dan ga ik ontbijten.
Wat ga je in het weekend doen?
En dan?
En daarna?
En dan?

Slide 9 - Drag question

Luister naar het fragment en beantwoord de vragen.

Slide 10 - Slide

Je vertelt wat je gisteren eerst hebt gedaan.
Welke zin is goed?
A
Eerst ga ik voetballen.
B
Eerst heb ik gevoetbald.

Slide 11 - Quiz

Je vertelt je vriendin wat je vanavond gaat doen.
Welke zin is goed?
A
Vanavond ga ik naar mijn zus.
B
Vanavond zal ik naar mijn zus gaan.

Slide 12 - Quiz

Je vertelt je vrienden wat je in het weekend gaat doen.
Welke zin is goed?
A
Eerst ga ik naar de stad en dan ga ik sporten.
B
Eerst ga ik naar de stad en toen ga ik sporten.

Slide 13 - Quiz

Je wilt weten wat je vriendin morgen gaat doen.
Welke zin is goed?
A
Wat zal je morgen doen?
B
Wat ga je morgen doen?

Slide 14 - Quiz

Gisteren ben ik naar de stad geweest.
Dan werk ik.
Ik ga vanavond tennissen.
Toen heb ik het huis schoongemaakt.
Wat ga je vanavond doen?
Wat doe je morgen?
Wat heb je gisteren gedaan?
Wat heb je daarna gedaan?

Slide 15 - Drag question