V3B Semaine 35

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui, c'est le ...

Slide 2 - Slide

C'est quelle date aujourd'hui?
A
Le 31 aout
B
Le un septembre
C
Le premier septembre
D
Le 32 aout

Slide 3 - Quiz

Bonjour, c'est le cours de français!
Aujourd'hui:
Terugblik, Quiz, Regels
Je begrijpt een Franse tekst over vakantie
Je leert zelf in het Frans zeggen 
wat je wel en niet leuk vond aan je vakantie
Tekst 1 + ex. 3, 4, 5 bespreken
Je leert Franse woorden die te maken hebben met 
reizen, vervoer, het weer


Slide 4 - Slide

Traduis: la valise
A
de val
B
de zee
C
de koffer
D
de trap

Slide 5 - Quiz

Traduis: de hitte
A
chaud
B
le chauffage
C
le chanteur
D
la chaleur

Slide 6 - Quiz

Traduis: ailleurs
A
anders
B
helaas
C
ergens anders
D
ergens

Slide 7 - Quiz

Traduis: l'environnement

A
de vervuiling
B
het milieu
C
de teelt
D
het afval

Slide 8 - Quiz

Traduis: faire de la plongée sous-marine
A
duiken
B
diepzeeduiken
C
zwemmen
D
opduiken

Slide 9 - Quiz

Regels en afspraken
  • Niemand wordt uitgelachen
  • Altijd je spullen bij hebben
  • Actief meedoen in de les
  • Elkaar respecteren 
  • Stel vragen als je iets niet (zeker) weet!!!
  • Hou goed de planning bij (hw is ook voca. lr!) 

Slide 10 - Slide

Lire ensemble le texte 1  
Corriger les devoirs d'aujourd'hui: 
ex. 3, 4 & 5 




Slide 11 - Slide

Slide 12 - Link

Les devoirs pour vendredi:
A faire: exercice 6 (lire le texte de façon détaillée + grammaire), exercice 7 (faites des phrases sur vos vacances, voir exercice 3!)
Répéter: apprendre 1

Slide 13 - Slide

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD MET NADRUK
Gebruik je:
1. Aan het begin of eind van de zin om het onderwerp te benadrukken:
   Moi, je préfère le rock                     IK, ik heb liever rockmuziek
2. Na een voorzetsel (à, pour, derrière, devant, avec etc.)
   Tu penses à moi?                              Denk je aan mij?
3. Na C'est of Ce sont
   C'est toi? Oui, c'est moi.                  Ben jij dat? Ja, ik ben het. 
4. Als er geen werkwoord bij staat/los gebruikt als antwoord.
   Qui aime les fêtes? Lui!                   Wie houdt van feestjes? Hij!

Slide 14 - Slide

Ik heb er zin in!
Jullie ook?
goede gewoonte
A
Yihaaa!
B
Best wel
C
Mwah
D
Is het al juli?

Slide 15 - Quiz

             Il y a des questions???

Slide 16 - Slide

Au revoir !!

Slide 17 - Slide