Schoolexamen vraagsoorten

Schoolexamen soorten vragen
Geschiedenis mavo 4
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Schoolexamen soorten vragen
Geschiedenis mavo 4

Slide 1 - Slide

Meerkeuzevragen
  • Altijd beantwoorden met hoofdletter

  • Twee antwoorden zijn superfout, er is een afleider en het goede antwoord

  • Nee, er zit geen patroon in...!

  • En nee, het langste antwoord is niet altijd het goede antwoord...

Slide 2 - Slide

Geef twee (verschillende) voorbeelden
  • Er staat voorbeelden, geen voordelen

  • Verschillend is verschillend (en niet hetzelfde)

  • En even goed tellen: twee is twee, niet één en niet drie.

  • Alleen de eerste twee mogen worden nagekeken, soms moet ik het zelfs helemaal fout rekenen als er teveel worden gegeven.

Slide 3 - Slide

Vragen over kaarten
  • Van elke periode moet je de kaarten kennen: staan in de afsluiting van elk hoofdstuk

  • De vragen gaan meestal over een periode, in volgorde zetten of de plaats van een gebeurtenis. Alle plaatsen die je moet kennen staan in de checklist.

  • Soms is het alles of niets met het verdelen van de punten

Slide 4 - Slide

Verklaring voor een ontwikkeling
  • Hier worden eigenlijk twee dingen gevraagd: 
- Welke ontwikkeling zie je?
- Welke verklaring heb je hiervoor?

  • Eerst kijken wat (ontwikkeling) je ziet...

  • ...dan gaan uitleggen (verklaren)
Een ontwikkeling is iets dat bezig is of verandert. Met andere woorden: er gebeurt iets.

Slide 5 - Slide

Goede volgorde
  • Is gewoon een chronologie-vraag

  • Jaartallen leren dus, het zijn er maar een stuk of 10 in het hele examen

  • En als je dat doet, dan is dit eigenlijk geen echte meerkeuze-vraag

Slide 6 - Slide

Tijdbalkvraag
  • Jaartallen leren is het beste

  • Mocht je een jaartal even niet weten: zoek naar een logische volgorde (eventueel opschrijven op kladpapier)

  • En let op: Let op! 
Moet je maar één periode gebruiken, of mag je er meerdere gebruiken

Slide 7 - Slide

Geef een reden...
  • Met andere woorden: een verklaring ('Leg uit..')

  • Gaat de vraag specifiek over de bron of kan de vraag ook over een andere bron worden gesteld?

  • Bij deze opdracht is dat laatste het geval

Slide 8 - Slide

Tekstbronnen
  • Wie is de maker van de bron?

  • Hoe komt de maker van de bron aan zijn informatie

  • Zelf meegemaakt (direct) of van anderen (indirect) gehoord?

  • Betrouwbaar of onbetrouwbaar?

  • Wil de maker van de bron vertellen wat er echt is gebeurd, of wil hij de mensen iets laten geloven?

  • Gebondenheid aan tijd en plaats 
De informatie die hier, in het bijschrift, staat is extreem belangrijk! Het geeft al zoveel antwoorden.

Slide 9 - Slide

De 'oude troep'-vraag
  • Deze vraag gaat over cultureel erfgoed: dit is een verplicht onderdeel in de examens

  • Kun je meestal beantwoorden met: het is een monument/herinnering aan vroeger

  • Je hebt veel oude troep: gebouwen, kleding, muntjes enz. enz.

Slide 10 - Slide

De hoofdstukken/delen vraag
  • Is gewoon een tijdbalk-vraag

  • Jaartallen leren dus, het zijn er maar een stuk of 10

  • Mocht je een jaartal even niet weten: zoek naar een logische volgorde (eventueel opschrijven op kladpapier)

  • En let op: Let op! 
Want er wordt hier belangrijke info gegeven, anders doen ze niet vetgedrukt gebruiken.

  • Meestal aan het eind van het examen: soort overzichtsvraag

Slide 11 - Slide

Zoek de 10 verschillen...
  • Dan moet je ze wél kennen...

  • Maar ze staan in de checklist: daar worden ze kenmerken genoemd

  • Kenmerken geven aan waaraan je iets herkent

  • Kenmerken kunnen gaan over ideeën, (standpunten, meningen) zoals bij deze opdracht, maar ook voor en na, perioden enz.

Slide 12 - Slide

De personen-vraag
  • Maak dit soort opdrachten eerst op kladpapier

  • Wie herken ik? 
  • Wie herken ik niet?

  • Waar gaan de uitspraken over (onderwerp)? 
  • Uit welke periode komen de uitspraken?

  • Leer alle personen: het zijn er in totaal een stuk of 20. Ze staan altijd in de afsluiting van de hoofdstukken.

  • Let ook hier op: Let op!

  • En bekijk zeker eens hoeveel punten dit soort vragen oplevert.

Slide 13 - Slide

Schrijf een verhaal...
  • Drie begrippen in een historisch verband plaatsen

  • Verreweg de moeilijkste vraag

  • Gaan meestal over de verrijkingsdelen (dus écht T-stof)

  • Op kladpapier:
1. Schrijf eerst op wat alle begrippen betekenen
2. Maak dan het verhaal

  • Op examenpapier
3. Neem het verhaal over.

  • Doe het zo: doe het dan ook zo...


Slide 14 - Slide

Organisaties
  • Deze moet je écht kennen: leren dus

  • Over (deze) organisaties zitten altijd vragen

  • Organisaties op Europees- en wereldniveau

  • Jullie zijn namelijk ook inwoners van Europa en de wereld

Slide 15 - Slide

Beeldbronnen
  • Wat zie je op de afbeelding?

  • Trekt de maker met speciale kleuren of effecten de aandacht?

  • Heeft de afbeelding een titel?

  • Wanneer is de afbeelding gemaakt? (Dit zie je soms ook aan de stijl van de bron)

  • Wie heeft de afbeelding gemaakt?

  • Wie heeft de opdracht gegeven om de afbeelding te maken?

  • Welke doel heeft de maker? 

Lees altijd goed de teksten boven en onder de bron (de toelichting)





De informatie die hier, in het bijschrift, staat is extreem belangrijk! Het geeft al zoveel antwoorden.
De informatie die hier, in het bijschrift, staat is extreem belangrijk! Het geeft al zoveel antwoorden.

Slide 16 - Slide

Spotprenten (1)
  • Over welk historisch onderwerp gaat de spotprent? 

  • Wat is de achtergrond van de maker?

  • De titel of het bijschrift is vaak een samenvatting








De informatie die hier, in het bijschrift, staat is extreem belangrijk! Het geeft al zoveel antwoorden.
De informatie die hier, in het bijschrift, staat is extreem belangrijk! Het geeft al zoveel antwoorden.

Slide 17 - Slide

Spotprenten (2)
  • Welke personen staan op de spotprent? Soms worden personen gebruikt om een land (Uncle Sam, Russische beer, Engelse Bulldog) of om een groep (rijken, arbeiders) weer te geven

  • Worden de personen positief of negatief afgebeeld en wat doen ze?

  • Welke dingen zie je op de spotprent? Soms zijn kleine dingen heel belangrijk.

  • Wat is de boodschap van de maker van de spotprent? Hoe weet je dat? 








Slide 18 - Slide

Tips voor het leren
  • Begrippen, jaartallen en personen: stampen, bijvoorbeeld m.b.v. de Quizlets

  • Niet leren wat je al weet: het voelt goed, maar levert niets op. Gebruik daarom de checklist en vink (vooraf) af wat je al kent. Wees alleen wel eerlijk...

  • Oefen oude examens (site van Cito) niet alleen voor de inhoud, maar ook voor de soorten vragen.

  • Maak een samenvatting, bijvoorbeeld door:
- per tekstje een verhaal van max. 3 regels te schrijven;

- bedenk vier vragen die in dit hoofdstuk (of tekstje) worden beantwoord. 
Begin de vragen met de volgende woorden: 
1 Waardoor ... 
2 Wie ... 
3 Wat... 
4 Wanneer ... 



Slide 19 - Slide