Hoofdstuk 4 Elektriciteit HV (Nova Max klas 2)

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4
1 / 45
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4  - Elektriciteit

Herhaling van
hoofdstuk 4

Slide 1 - Slide

Vandaag
- Herhaling met behulp van Lessonup
   


 

Slide 2 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
  • Elektrische energie

  • Isolerende en geleidende stoffen
  • Stroomsterkte (I)

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1
  • Stroomkring
Bij deze stroomkring is het lampje met twee snoeren aangesloten op de batterij. Dit noemen we een stroomkring. 

    Slide 4 - Slide

    Paragraaf 1
    Elektrische stroom (I) bestaat uit bewegende lading die door de onderdelen van de stroomkring beweegt. Onderbreek je de kring, dan valt de lading stil.

    • Elektrische energie
    Als het lampje brandt, dan verbruikt het elektrische energie. Deze energie wordt geleverd door de batterij.

      Slide 5 - Slide

      Paragraaf 1
      • Isolatoren en geleiders
                 Isolatoren                                      Geleiders
      rubber, hout, plastic, lucht.               alle metalen, zout water  en
                                                                              koolstof.

        Slide 6 - Slide

        Paragraaf 1
        • Stroomsterkte
        Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

        Stroomsterkte = de hoeveelheid lading die in één seconde op een bepaalde plek door de draad stroomt.



          Slide 7 - Slide

          Slide 8 - Slide

          Wat moet een stroomkring sowieso bevatten?
          A
          - spanningsbron - verbindingssnoeren - verbruiker (bijv. lampje)
          B
          - Spanningsmeter - Verbindingssnoeren - Verbruiker
          C
          - Stroommeter - Verbindingssnoeren - Verbruiker

          Slide 9 - Quiz

          Welke stoffen laten elektrische stroom gemakkelijk door?
          A
          koper, goud, steen
          B
          Rubber, ijzer, messing
          C
          zout water, zilver, brons
          D
          koolstof, ijzer, plastic

          Slide 10 - Quiz

          Een lamp gebruikt:
          A
          Elektrische stroom
          B
          Elektrische energie
          C
          Elektrische spanning
          D
          Elektrische weerstand

          Slide 11 - Quiz

          Welke drie stoffen zijn isolatoren?
          A
          Rubber, plastic en hout
          B
          Plastic, tin en hout
          C
          Rubber, koolstof en hout
          D
          Plastic, koper en glas

          Slide 12 - Quiz

          Welke stof is geen geleider?
          A
          Alle metalen
          B
          Koolstof
          C
          hout
          D
          zout water

          Slide 13 - Quiz

          Stroomsterkte zegt je iets over:
          A
          Hoeveel deeltjes er langs 'stromen'
          B
          Hoe 'snel' de deeltjes gaan
          C
          Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
          D
          Hoe 'energiek' een deeltje is

          Slide 14 - Quiz

          370 mA
          A
          3,70 A
          B
          0,370 A
          C
          370000 A
          D
          37000A

          Slide 15 - Quiz

          Paragraaf 2
          •  Spanning
          • Spanningsbronnen
          • Batterijen in serieschakeling
          • Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

          Slide 16 - Slide

          Paragraaf 2
          •  Spanning
          Spanning (U) meet je in volt (V).

          Spanning voor apparaten wordt geleverd door spanningsbronnen (geven constante spanning). 




          Slide 17 - Slide

          Paragraaf 2
            Spanningsbronnen:
            • Lichtnet
            • batterij
            • accu 
            • dynamo
            • (zonnepanelen)




            Slide 18 - Slide

            Paragraaf 2
              Spanning van batterijen bepalen
              • Als je batterijen in serie schakelt mag je de spanning optellen.
              • Van de plus naar de min ----- de spanning is positief +
              • Van de min naar de plus ----- de spanning is negatief +




              Slide 19 - Slide

              Paragraaf 2
                • Spanningsbronnen

                Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

                Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

                Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt

                Spanning lager dan 24 V wordt gezien als veilig. 


                Slide 20 - Slide

                Paragraaf 2
                • Batterijen in serieschakeling

                Vaak heb je meer dan een batterij nodig om
                aan de juiste spanning te komen.
                Je moet de batterijen in serie schakelen.

                Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.

                Slide 21 - Slide

                Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?
                A
                22 volt
                B
                23 volt
                C
                220 volt
                D
                230 volt

                Slide 22 - Quiz

                Wat is geen spanningsbron?
                A
                Batterij
                B
                Stopcontact
                C
                Accu
                D
                Stekker

                Slide 23 - Quiz

                Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:
                A
                5,5 volt
                B
                6,0 volt
                C
                2,66 volt
                D
                2,5 volt

                Slide 24 - Quiz


                A
                U = 6 V
                B
                U = 4,5 V
                C
                U = 1,5 V
                D
                U = 3 V

                Slide 25 - Quiz


                A
                U = 1,5 V
                B
                U = 3 V
                C
                U = 0 V
                D
                U = 4,5 V

                Slide 26 - Quiz

                Paragraaf 3
                • Symbolen
                • Serieschakeling
                • Parallelschakeling

                Slide 27 - Slide

                Paragraaf 3
                • Symbolen


                Slide 28 - Slide

                Paragraaf 3
                • Serieschakeling
                In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.
                Als 1 lampje kapot gaat, wordt de stroomkring onderbroken en gaande andere lampjes ook uit. 


                Slide 29 - Slide

                Paragraaf 3
                • Parallelschakeling
                In een parallelschakeling is de spanning 
                overal gelijk. Dit wordt ook bij je thuis 
                gebruikt. Als een lamp kapot gaat, blijft de 
                koelkast wel gewoon werken. 

                Slide 30 - Slide

                Slide 31 - Slide

                Slide 32 - Slide

                Draad
                Batterij
                Lamp(je)
                Schakelaar
                Motor(tje)
                Stopcontact
                Bel
                Led

                Slide 33 - Drag question

                In een serieschakeling is de:
                A
                Stroomsterkte overal gelijk
                B
                Spanning overal gelijk
                C
                Energie overal gelijk
                D
                Vermogen overal gelijk

                Slide 34 - Quiz

                In een parallelschakeling is de:
                A
                Stroomsterkte overal gelijk
                B
                Spanning overal gelijk
                C
                Energie overal gelijk
                D
                Vermogen overal gelijk

                Slide 35 - Quiz

                Paragraaf 4
                • Vermogen
                Vermogen (P) vertelt je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt.
                Vermogen bereken je in Watt (W).

                Bij sommige apparaten is vermogen steeds gelijk, bij andere is het afhankelijk van het gebruik. 

                Slide 36 - Slide

                Paragraaf 4
                  • Formule

                         Vπ‘’π‘Ÿπ‘šπ‘œπ‘”π‘’π‘› = π‘ π‘π‘Žπ‘›π‘›π‘–π‘›π‘” Γ— π‘ π‘‘π‘Ÿπ‘œπ‘œπ‘šπ‘ π‘‘π‘’π‘Ÿπ‘˜π‘‘π‘’


                  Denk daarbij ook aan gebruik van de juiste eenheden! 

                  P=Uβ‹…I

                  Slide 37 - Slide

                  Paragraaf 4
                  Grootheid is 'wat' je meet. Eenheid is 'waarin' je het meet. 
                  Grootheid
                  symbool
                  Eenheid
                  symbool
                  vermogen
                  P
                  watt
                  W
                  spanning
                  U
                  volt
                  V
                  stroomsterkte
                  I
                  ampere
                  A

                  Slide 38 - Slide

                  Oefenen 
                  Een oplaadbare batterij levert een spanning van 1.2V. De batterij wordt gebruikt voor een zaklantaarn. De stroomsterkte door de zaklantaarn is 2000 mA.
                  Bereken het vermogen van de zaklantaarn.

                  Slide 39 - Slide

                  Slide 40 - Slide

                  De juiste formule om het vermogen te berekenen is:
                  A
                  spanning+stroomsterkte
                  B
                  spanningβˆ’stroomsterkte
                  C
                  spanningβ‹…stroomsterkte
                  D
                  ​stroomsterkte​​spanning​​

                  Slide 41 - Quiz

                  De juiste formule is:
                  A
                  P=U+I
                  B
                  P=Uβˆ’I
                  C
                  P=Uβ‹…I
                  D
                  P=​U​​I​​

                  Slide 42 - Quiz

                  Een snoer van 100 kerstlampjes sluit je aan op een adapter die een spanning levert van 12 V. De stroomsterkte is 2 A.'
                  Bereken het vermogen dat de lampjes gebruiken
                  A
                  200W
                  B
                  24W
                  C
                  1200W
                  D
                  6W

                  Slide 43 - Quiz

                  Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
                  A
                  250 000 kW
                  B
                  0,250 kW
                  C
                  2,5 kW
                  D
                  25 kW

                  Slide 44 - Quiz

                  Grootheid
                  eenheid
                  Afkorting
                  Afkorting
                  Vermogen
                  Stroomsterkte
                  Spanning 
                  P
                  I
                  V
                  Ampère
                  A
                  W
                  U
                  Watt
                  Volt

                  Slide 45 - Drag question