parler de ses vacances

bientôt
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

bientôt

Slide 1 - Slide

Even opfrissen

La dernière fois, tu as appris
...........


Slide 2 - Slide



onderwerp

alle ww

rest vd zin
je suis resté(e) chez moi

il est parti en France

nous avons pris l'avion

j'ai fait de la natation

je suis allé(e) avec mes amis

Slide 3 - Slide

ik ben naar Spanje gegaan
A
je suis en Espagne
B
je suis allée en Espagne
C
je vais en Espagne

Slide 4 - Quiz

we zijn met de auto gegaan
A
on est parti en avion
B
on est allé en voiture
C
on va en avion
D
on va en voiture

Slide 5 - Quiz

Dit kun je vertellen over tes vacances:
- tu es allé(e) en vacances                (à la mer, en France, aux Etats-Unis, en ville)  

- avec qui tu es allé(e) en vacances    (avec mes parents, mes amis/copains, ma soeur, mon frère)

- quand tu es parti(e)                                 (en juin, juillet, en aout, cet été, l'année dernière)

- combien de temps tu es parti(e)       (quinze jours, une semaine, trois semaines, un weekend)

- comment tu as voyagé                           (en train, en voiture, en avion, à vélo)

- activités                                                       (fait une promenade à cheval, fait du vélo, visité la région)

Slide 6 - Slide

wat kun je vertellen over
'tes vacances'?

Slide 7 - Mind map

je suis allé(e) à la .............................

Slide 8 - Slide

Regarde le fragment suivant du Petit Nicolas....
1. Le père veut aller à ...............................

2. Sa mère préfère aller à ............................................

3. .............................. part aussi avec la famille de Nicolas

Slide 9 - Slide

0

Slide 10 - Video

on a été...... 
à la camp....
à la ... / .....
en v....

Slide 11 - Slide

Avec qui?
Quelle destination?

Vertel en français à je buurman/-vrouw met wie en waar je naartoe bent gegaan (gebruik het formulier hiernaast)

Je suis allé......
Je suis parti avec........

Slide 12 - Slide

Lees goed hoe je de landennamen gebruikt. 
Er wordt straks een vraag over gesteld!
Je suis parti(e) / allé(e)  
aux Pays-Bas
aux Etats-Unis
Je suis parti(e) / allé(e)
en France
en Angleterre
en Allemagne
en Espagne
en Italie                            
en Suisse
en Suède
Je suis parti(e) / allé(e)
au Portugal - Japon - Canada - Maroc
à + plaatsnaam
à Paris
à Barcelona

Slide 13 - Slide

Schrijf op met wie en waar je naartoe gegaan bent! Verzin zomaar iets;)

Slide 14 - Open question

Als de naam van een land eindigt op E dan gebruik je ..... om in/naar te zeggen:
A
au
B
aux
C
en
D
à

Slide 15 - Quiz

Ik ben naar Frankrijk geweest/gegaan =

Slide 16 - Open question

Hoe zeg je 'ik ben naar Engeland gegaan'?
A
je vais en Angleterre
B
je suis allé en Angleterre
C
je aller à la Angleterre
D
j'ai été en Angleterre

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je 'ik heb genomen het vliegtuig'?

- j'ai ...............................

Slide 18 - Open question

Zeg 'ik ben gebleven twee weken'

Slide 19 - Open question

Franse woorden die met
'la durée = hoe lang'
te maken hebben

Slide 20 - Mind map

Welk antwoorden passen bij de vraag?

Tu es allé quand?
A
en voiture
B
il y a six jours
C
l'année dernière
D
en hiver

Slide 21 - Quiz

Noem 'moyens de transports'

begin met EN of À

Slide 22 - Mind map

wat is geen activiteit?

j'ai fait du foot - nous avons fait du shopping - il a fait du vélo - tu as nagé - nous avons pris le bus -
je suis allé en voiture - j'ai visité un musée - j'ai été au cinéma - j'ai écouté de la musique

Slide 23 - Open question

ik kan nu echt iets vertellen over mijn zomervakantie
A
oui, un peu
B
oui, pas mal!
C
non, pas encore
D
je veux er meer over weten

Slide 24 - Quiz

wat ik heb gemist deze les is....

Slide 25 - Open question

au revoir!

fijne vakantie gewenst volgende week =

bonnes vacances la semaine prochaine!

Slide 26 - Slide

vos devoirs = jullie huiswerk
Tu m'envoies un 'email' par Magister: tu racontes tes vacances.
Laat deze 6 onderwerpen erin terugkomen:
quand/avec qui/combien de temps/où/moyen de transports/activités.

Gebruik:
- simpele zinnen met eenvoudige woorden
- vaste volgorde = onderwerp + ALLE ww + rest van de zin


Slide 27 - Slide