Khalid Boudou

Quiz Khalid Boudou 
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Quiz Khalid Boudou 

Slide 1 - Slide

Hoe heeft de hoofdpersoon in het verhaal?
A
Mickey
B
Khalid
C
Tango
D
Taha

Slide 2 - Quiz

Waar bevindt hij zich, als hij het verhaal aan ons vertelt?
A
In de sportschool
B
In Amsterdam
C
Op een boerderij in Frankrijk
D
In het ziekenhuis

Slide 3 - Quiz

Hoe noem je een situatie waarbij de schrijver ons (uitvoerig) vertelt over iets wat gebeurd is in het verleden?
A
tijdsprong
B
terugblik
C
tijdvertraging
D
flashback

Slide 4 - Quiz

Wat was het doel van Taha in zijn leven?
A
Veel geld verdienen
B
Drugs dealen
C
Europees kampioen boksen worden
D
De sportschool van Mickey overnemen

Slide 5 - Quiz

De tijd van alle gebeurtenissen in het verhaal bij elkaar, heet
A
tijdvertraging
B
de verteltijd
C
de vertelde tijd
D
tijdversnelling

Slide 6 - Quiz

Weten we, of dat wat we lezen, 'betrouwbaar', dus 'echt' gebeurd is?
A
ja, want de verteller was er zelf bij
B
nee, want hij vertelt vanuit ik-perspectief
C
ja, want er is een 'alwetende verteller'
D
nee, er is sprake van 'personal perspectief'

Slide 7 - Quiz

Wat is de meest belangrijke gebeurtenis in het verhaal van Taha tot nu toe?
A
Dat hij witte auto's ziet rijden
B
Dat hij een nieuwe stiefvader krijgt
C
Dat een drugskoerier tegen zijn arm aanrijdt
D
Dat hij Noa ontmoet

Slide 8 - Quiz

Hoe noemen we een verzonnen verhaal? En hoe noemen we een krantenartikel?
A
fictie | non-fictie
B
fictie | fictie
C
een boek | het nieuws
D
non-fictie | fictie

Slide 9 - Quiz

Wat zou je willen vragen aan Khalid Boudou?
A
Heeft u dit zelf meegemaakt?
B
Hoe bent u op de naam Olifant gekomen?
C
Hoe heeft u dit verhaal bedacht?
D
Op welk boek dat u heeft geschreven bent u het meest trots?

Slide 10 - Quiz

In een boek lees je vaak weinig over personages die slapen, eten of naar het toilet gaan. De schrijver:
A
past tijdsvertraging toe
B
gebruikt realistische fictie
C
past een tijdsprong toe
D
past tijdsverdichting of tijdsversnelling toe

Slide 11 - Quiz