M1c - 20/12 ww. haben en sein + pers. vnw.

Grammatik und Weihnachten
haben, sein und persönliche Pronomen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Grammatik und Weihnachten
haben, sein und persönliche Pronomen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen van deze les
- Aan het einde van de les kun je de rijtjes van haben en sein toepassen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Vertaal 'ik' naar het Duits.

Slide 4 - Open question

Vertaal 'wij' naar het Duits.

Slide 5 - Open question

Wat is de juiste vertaling van 'jij'?
A
dir
B
dich
C
du
D
jau

Slide 6 - Quiz

Vertaal naar het Duits: hij is

Slide 7 - Open question

Vertaal naar het Duits: jullie zijn

Slide 8 - Open question

Notiz HABEN und SEIN
ich
bin
du
bist
er/sie/es
ist
wir
sind
ihr
seid
sie
sind
Sie
sind
ich
habe
du
hast
er/sie/es
hat
wir
haben
ihr
habt
sie
haben
Sie
haben

Slide 9 - Slide

Maak de juiste combinaties
sleep de werkwoorden naar het juiste persoonlijk voornaamwoord op de volgende dia's

Slide 10 - Slide

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 11 - Drag question

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 12 - Drag question

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
sein
C
hat
D
hast

Slide 13 - Quiz

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
hatte
B
ist
C
wird
D
hat

Slide 14 - Quiz

.............. deine Eltern geschieden?
A
sein
B
sind
C
haben
D
hat

Slide 15 - Quiz

Wo .............. du deine Tasche versteckt?
A
habt
B
seid
C
bist
D
hast

Slide 16 - Quiz

Üben
Aufgaben bis Aufgabe 8 fertig!

Bist du früher fertig? --> Slim stampen Kapitel 2!

Slide 17 - Slide

5 Minuten Pause!
timer
1:00

Slide 18 - Slide

Weihnachtsbingo
Je hoort een liedje.
Kruis de titel door als die op jouw kaart staat.
Let op: niet alle liedjes staan op jouw kaart.
Je hebt bingo als je er 4 op een rij hebt (horizontaal, verticaal of diagonaal).

Viel Erfolg! :)

Slide 19 - Slide