R: Ik weet wat decimale getallen en gehele getallen zijn en ik weet hoe een aantal bijzondere getallen heten
T1: Ik kan de waarde van een cijfer in een decimaal of groot getal bepalen. Ook kan ik decimale en grote getallen vermenigvuldigen met een deler door 10, 100, 1000, enzovoort
T2: Ik kan een berekening met grote of decimale getallen uit een verhaal halen en deze berekening uitvoeren
I: Ik kan redeneren over het vermenigvuldigen met en
delen door 0,001; 0,01; 0,1; 1; 10; ; 100, enzovoort