1 vwo - chapitre 2 - herhaling: kloktijden + uitleg ontkenningen

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

PROGRAMME

• uitleg: kloktijden
• oefenen
• uitleg: ontkenningen (?)

Les heures

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

?

Hele uren

Het is twee uur = Il est deux heures.

Het is acht uur = il est huit heures.

Het is één uur = Il est une heure.

Je schrijft 'heures' altijd met een 's', behalve als het één uur is!

Hele uren

LET OP!

Het is 12 uur 's middags = Il est midi.

Het is 12 uur 's nachts = Il est minuit.

In het Frans zeg je niet: il est douze heures, maar: il est midi/minuit.

Kwart over = ..... et quart 

Het is kwart over twee = Il est deux heures et quart

Het is kwart over 1 = Il est une heure et quart

12:15 = Il est midi et quart

00:15 = Il est minuit et quart

Halve uren = ..... et demie

Half 3 = Il est deux heures et demie

Half 2 = Il est une heure et demie

Half 1 's middags = Il est midi et demi (let op: zonder -e!)

Half 1 's nachts = Il est minuit et demi

Kwart voor = ..... moins le quart

kwart voor 2 = Il est deux heures moins le quart.

kwart voor 1 = Il est une heure moins le quart.

kwart voor 12 's middags = Il est midi moins le quart.

kwart voor 12 's nachts = Il est minuit moins le quart.

Het is 9 uur:

Il est neuf heures.

Het is kwart over 9:

Il est neuf heures et quart.

Het is half 9:

Il est huit heures et demie

Het is kwart voor 9:

Il est neuf heures moins le quart

DONC ...

Il est huit heures.

1. Het is 8 uur.
2. Het is kwart over 8.
3. Het is kwart voor 8.
4. Het is half 8.

Il est huit heures et quart.

1. Het is 8 uur.
2. Het is 10 over 8.
3. Het is kwart over 8.
4. Het is kwart voor 8.

Il est cinq heures.

1. Het is half 5.
2. Het is 5 uur.
3. Het is kwart over 5.
4. Het is half 6.

Il est midi.

1. Het is 12 uur 's nachts.
2. Het is 12 uur 's middags.

Il est quatre heures moins le quart

1. Het is kwart over 4.
2. Het is half 4.
3. Het is kwart voor 4.
4. Het is kwart voor 3.

Il est trois heures et demie.

1. Het is half 3.
2. Het is half 4.

Il est dix heures et demie.

1. Het is half 10.
2. Het is half 11.

Il est deux heures et demie.

1. Het is half 3.
2. Het is half 2.

Il est midi et demi.

1. Het is half 1.
2. Het is half 12 's middags.
3. Het is half 12 's nachts.

Il est neuf heures moins le quart.

1. Het is kwart over 9
2. Het is kwart voor 9
3. Het is kwart over 8
4. Het is kwart voor 8

Vertaal de kloktijd naar het Frans:
het is drie uur.

Vertaal de kloktijd naar het Frans:
het is één uur.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is 12 uur 's nachts.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is kwart over negen.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is kwart over twee.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is half vier (let op: gebruik 3!)

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is half tien.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is kwart voor zeven.

Vertaal de kloktijd in het Frans:
het is kwart voor zes.

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
il est minuit moins le quart

Vertaal de kloktijd in het Frans:
kwart over 12 's middags

Welke tijd is het vroegst?

1. sept heures et quart
2. sept heures et demie.
3. sept heures moins le quart

Zet de tijden van vroeg naar laat:

(sleep blauw over rood)

1

2

3

4

5

il est sept heures et quart

il est trois heures et demie

il est midi

il est trois heures et quart

il est minuit et quart

Ik begrijp de kloktijden.

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

DE ONTKENNINGEN

Bron H bladzijde 34 van je tekstboek

DE ONTKENNINGEN

niet vertaal je naar het Frans met: ne .... pas 

Op de puntjes komt het werkwoord te staan.

Als het werkwoord begint met een klinker, schrijf je n'.

Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

NIET/GEEN = NE .... PAS

Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

'ne' komt vòòr het werkwoord.

'pas' komt achter het werkwoord. 

Je cherche mes parents.

Je ne cherche pas mes parents.

Wat is het werkwoord in deze zin?
Tu parles espagnol.

1. Tu
2. parles
3. espagnol

Maak de zin ontkennend:
Tu parles espagnol.

1. Ne tu pas parles espagnol.
2. Tu ne parles pas espagnol
3. Tu parles n'espagnol pas.

Wat is het werkwoord in deze zin?
Je cherche mon sac.

1. Je
2. mon sac
3. cherche

Maak de zin ontkennend:
Je cherche mon sac.
met: ne ..... pas

Wat is het werkwoord in deze zin?
Elle mange de la viande.

1. Elle
2. mange
3. de la viande

Maak de zin ontkennend:
Elle mange de la viande.
met: ne ..... pas

BONNES VACANCES!