3TA Ch 3 present perfect/past simple + vocabulary

Time to repeat your knowledge of theme 3!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Time to repeat your knowledge of theme 3!

Slide 1 - Slide

Wat hebben jullie nog onthouden over de present perfect?

Slide 2 - Mind map

herhaling present perfect

Slide 3 - Slide

Past simple
- Verleden tijd
- Iets in het verleden is gebeurd
en nu is afgelopen
- Signaalwoorden: yesterday, 
last week, last year, 
three days ago, a long time ago, 
in 1989, etc.

Slide 4 - Slide

Past simple
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: 
schrijf -ed achter de stam.
- to talk: I talked to Jim this morning.
- to watch: We watched the match yesterday.
- to walk: Last week, they walked towards the forest.

Het maakt niet uit of je het over I, you, we of they hebt: je schrijft altijd -ed achter de stam.

Slide 5 - Slide

Past simple - uitzonderingen
- Irregular verbs (onregelmatige ww) - veranderen helemaal van vorm-  2e rij
Ww die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
- to bake: We baked a delicious cake yesterday. 
Ww die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
- to marry: She married him when she was 18 years old.
Ww die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:
- to swap: They swapped their Ipods to listen to each others music.

Slide 6 - Slide

Present Perfect
- Voltooid tegenwoordige tijd
- Iets in het verleden is begonnen en nu nog aan de gang is
- Om te praten over 
ervaringen
- iets in het verleden is 
gebeurd en dat je daarvan
nu het effect/resultaat 
merkt, er is een link met het 
heden

Slide 7 - Slide

Present Perfect
Basisregel: have / has + voltooid deelwoord (-ed of de 3e rij)
Signaalwoorden: for, since, already, ever en never
- Marc has lived in Laren since 2002.
- We have worked on our business idea for 3 years.
- You haven't been to that shop. --> ontkennend (You have not been to that shop.)
- I have never eaten that in my life!

Slide 8 - Slide

 /for /just 
 /never /ever /since / /yet
signaalwoorden :
(als deze woorden in de zin staan moet je meestal de present perfect gebruiken)

Slide 9 - Slide

Past simple vs Present Perfect

Slide 10 - Slide

Present perfect of past simple?

Slide 11 - Slide

Wanneer gebruik je de present perfect niet?
A
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nog steeds bezig is.
B
Wanneer iets in het verleden is begonnen en is afgerond.
C
Wanneer er een jaartal in de zin staat.
D
Wanneer je ervaringen tot nu toe bespreekt.

Slide 12 - Quiz

Vertaal de zin in het Engels:
Vorig jaar werkte ik in Amsterdam.

Slide 13 - Open question

Ik heb nog nooit in de zee gezwommen.
A
I have never swimmed in the sea.
B
I have never swam in the sea.
C
I never swum in the sea.
D
I have never swum in the sea.

Slide 14 - Quiz

Vertaal de volgende zin naar het Engels:
Ik werk al een jaar bij de supermarkt in Nijverdal.

Slide 15 - Open question

Afgelopen dinsdag hebben we een puppy gekocht!
A
last Tuesday we buy a puppy!
B
We have bought a puppy last Tuesday!
C
We bought a puppy last Tuesday!
D
Last Tuesday we have buyed a Puppy!

Slide 16 - Quiz

Vertaal de volgende zin naar het Engels:
Iemand heeft mijn telefoon uit mijn zak gestolen.

Slide 17 - Open question

Vertaal de volgende zin naar het Engels:
Agenten hebben vanmorgen een aantal zakkenrollers opgepakt.

Slide 18 - Open question

They ..... two bicycle thieves red-handed late last night.
A
caught
B
have caught

Slide 19 - Quiz

Around midnight a man ..... the cars outside our school.
A
damaged
B
has damaged

Slide 20 - Quiz

We ..... a bicycle theft on Bond Street.
A
just witnessed
B
have just witnessed

Slide 21 - Quiz

You ... at Reggesteyn for 3 years already!
A
were
B
have been

Slide 22 - Quiz

Vocabulary!

Slide 23 - Slide

court
A
trein
B
rechtbank
C
bank
D
plein

Slide 24 - Quiz

muscular
A
spieren
B
mannelijk
C
sterk ruikend
D
gespierd

Slide 25 - Quiz

offence
A
onzijdig
B
vergrijp
C
overtreding
D
misdrijf

Slide 26 - Quiz

schuilplaats
A
shelter
B
hideout
C
hide-out
D
shell

Slide 27 - Quiz

vergroten
A
to increase
B
to deminish
C
to raise
D
to magnify

Slide 28 - Quiz

apotheek
A
apothéque
B
farmacy
C
pharmasy
D
pharmacy

Slide 29 - Quiz

verdacht
A
strange
B
suspect
C
suspicious
D
verdackt

Slide 30 - Quiz

anoniem
A
anonym
B
anonimous
C
anonymous
D
anonymouse

Slide 31 - Quiz

What was new to you today?

Slide 32 - Mind map

Hoe ga jij aan de slag met het leren van de woordjes en zinnen?

Slide 33 - Open question

Finish chapter 3 + quizlet + lessonup

Slide 34 - Slide