Katern 1 hoofdstuk 2 de rol van ruilen en geld

Bespreken opdracht 46
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bespreken opdracht 46

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 2 
De rol van ruilen en geld

Slide 2 - Slide

2.1 De waarde van ruilen.
Doelen:
Je kunt het verschil uitleggen tussen absolute en comparatieve voordelen en met een berekening uitspraken doen over waar comparatieve voordelen kunnen worden behaald.
Je kunt uitleggen welke kosten je maakt als je direct of indirect ruilt
Je kunt uitleggen wat ongedifferentieerde koopkracht is.
Je kunt het ontstaan van eigendomsrechten beschrijven en met voorbeelden uitleggen welke invloed eigendomsrechten hebben bij ruil.

Slide 3 - Slide

Schaarste dwingt tot keuze. Als iemand voor iets kiest, offert hij de waarde van de alternatieven, de andere mogelijkheden op. 

Opofferingskosten zijn de opbrengsten van het beste, niet gekozen alternatief.

Arbeidsverdeling
en specialisatie
Iedereen doet waar hij het beste in is
Degene die het snelst het werk kan doen heeft een absoluut voordeel op de anderen.
Absoluut: getallen
Comparatief: %

Als er twee zaken hebt waar je het beste in bent dan ga je kijken naar het comparatief voordeel

Slide 4 - Slide

Comparatief voordeel = De andere persoon doet dan een taak waarvan zijn achterstand relatief (%)het kleinst is.

Samen kijken naar het voorbeeld op blz. 52.
  • Wie is er absoluut gezien het snelste?
  • Waar heeft Jeanine het comparatief voordeel? 
  • Bij het comparatief voordeel worden de beschikbare uren optimaal ingezet

Slide 5 - Slide

Maken opdracht 1 en 2

Slide 6 - Slide

lezen bladzijde 54 t/m 57

Slide 7 - Slide

De ene persoon kan een taak sneller of goedkoper uitvoeren dan een andere persoon. Een voordeel in het aantal benodigde uren per taak of een financieel voordeel in het maken van een product.
A
comparatief voordeel
B
absoluut voordeel
C
resoluut voordeel

Slide 8 - Quiz

Wat zijn transactiekosten?
A
Kosten die gemaakt worden om de budgetlijn te kunnen weergeven
B
Kosten die gemaakt worden voor het maken van een geschikte ruil.
C
Kosten die gemaakt worden bij het verplaatsen van goederen
D
Kosten die gemaakt worden om niet te ruilen.

Slide 9 - Quiz

Welke van onderstaande valt NIET onder transactiekosten?
A
de reistijd om naar de winkel te gaan
B
de prijs van het product
C
de benzinekosten
D
de tijd die je naar informatie hebt gezocht

Slide 10 - Quiz

Maken opdracht 4, 6, 7, 11

Slide 11 - Slide

Nakijken 2.1

Slide 12 - Slide

2.2 De rol van geld

Slide 13 - Slide

2.2 leerdoelen
  • Je kunt voorbeelden geven van geld als ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel.
  • Je kunt de technische eisen aan geld benoemen en verklaren.
  • Je kunt de intrinsieke en extrinsieke waarde van geld onderscheiden en deze begrippen in relatie brengen met de wet van Gresham.
  • Je kunt uitleggen waarom geld fiduciair is en de verschillen tussen chartaal en giraal geld toelichten.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Lezen 63 t/ 65 maken opdracht 15,17,19,20
We werken 20 minuten aan deze opdrachten.

Slide 16 - Slide

Bespreken opdracht 17 en 20

Slide 17 - Slide

Intrinsieke waarde van geld: De waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt. 
Extrinsieke waarde van geld: De waarde die op het geld gedrukt staat. 

Slide 18 - Slide

Wat is chartaal geld?
A
Munten
B
Biljetten
C
Munten en biljetten
D
Giraal geld

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Video

Maatschappelijke geldhoeveelheid
Al het chartale geld en girale geld in Nederland bij elkaar opgeteld. Dat zijn de munten, bankbiljetten en direct opvraagbare tegoeden op betaalrekening in handen van het publiek. 

Slide 21 - Slide

Hoort geld op de spaarrekening bij de maatschappelijke geldhoeveelheid? Leg uit waarom wel of niet?

Slide 22 - Open question

Maken opdracht 24 en 25

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

2.3 geld scheppen

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Belangrijke begrippen
  • Maatschappelijke geldhoeveelheid
  • geldschepping
  • Substitutie
  • Liquide middelen = Kasgeld + tegoed centrale bank

Slide 27 - Slide

Samen maken opdracht 31

Slide 28 - Slide

Maken opdrachten 28 t/m 33

Slide 29 - Slide

nakijken opdracht 31 en 32

Slide 30 - Slide

Maken opdrachten
36,37,40

Slide 31 - Slide