past simple 1

Past simple
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Past simple

Slide 1 - Slide

Past Simple
You use the past simple when something happened in the past and has ended.

The past simple is the 'onvoltooid verleden tijd' in Dutch


Slide 2 - Slide

Regular verbs 

after the verb 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it rained
they beg-> they begged
he stops --> he stopped

Slide 3 - Slide

Spelling regular verbs
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 4 - Slide

 Spelling regular verbs
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 5 - Slide

Past Simple - irregular verbs

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.


Slide 6 - Slide

Past Simple - irregular verbs

Er zijn geen regels voor de irregular verbs, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de past simple de 2e kolom.

see - saw - seen
come - came - come

Slide 7 - Slide

past simple - question/negation (=zinnen met 'not')

Vraagzinnen
Did + hele ww (1e kolom):
Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen
Didn't + hele www (1e kolom):
You didn't walk to school yesterday.

Slide 8 - Slide

past simple - signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 9 - Slide

Je gebruikt de past simple als...
A
iets gebeurd is in de toekomst
B
iets iedere dag gebeurt
C
iets gebeurd is in het verleden en afgerond is
D
iets nog niet gebeurd is

Slide 10 - Quiz


Wat is de past simple van 'go'
A
gone
B
went
C
goed
D
goes

Slide 11 - Quiz


Wat is de past simple van 'tell'
A
told
B
tolded
C
telled
D
tolt

Slide 12 - Quiz


Wat is de past simple van 'see'
A
saw
B
seen
C
see
D
seed

Slide 13 - Quiz


Wat is de past simple van 'think'
A
tought
B
taught
C
thought
D
thinked

Slide 14 - Quiz


Wat is de past simple van 'study'
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 15 - Quiz

Write down 5 irregular verb you already know: infinitive - past simple - Dutch translation

Slide 16 - Mind map

Put the following sentences into the past tense.

  •  She doesn't like football.
  • She didn't like football.
  •  Henry does his homework today.
  • Henry did his homework.
  • Do you go to school?
  • Did you go to school?

Slide 17 - Slide

Repetition
Put these sentences into the past tense.
  • I go to school.
  • I went to school.
  •  She lives in England.
  • She lived in England
  • My school is cool.
  • My school was cool.

Slide 18 - Slide

paper/online:
 On p.219-220 you can find the irregular verbs. On the next slide you can find the Quizlet link for online practise Keep practising!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link