This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
De Industriële Revolutie
H4 §2 en §3
Slide 1 - Slide
In welk van de volgende landen begon de Industriële Revolutie (midden 18e eeuw)?
A
Frankrijk
B
Nederland
C
Amerika
D
Engeland
Slide 2 - Quiz
'In de 18e en 19e eeuw was veel sprake van industrialisatie'. Leg in eigen woorden uit wat hiermee wordt bedoeld.
Slide 3 - Open question
Wat is NIET waar over de industrialisatie tijdens de 18e eeuw?
A
Het was een gevolg van mechanisatie
B
Arme boeren werden rijker, doordat zij machines gingen gebruiken
C
Het aantal fabrieken nam hierdoor sterk toe
D
De stoommachine had een belangrijke rol in dit proces
Slide 4 - Quiz
Wie waren de eerste werknemers in de fabrieken?
A
Kinderen uit arme gezinnen
B
Arme boeren die grond waren kwijtgeraakt
C
Ambachtslieden
D
Fabrikanten
Slide 5 - Quiz
zet in goede volgorde
Eerste machines en fabrieken in Engeland
Arme boeren worden werknemers in fabrieken
Rijke grondbezitters kopen gronden van arme boeren op
Huisnijverheid maakt plaats voor massaproductie
Engeland heeft zo’n 17,5 miljoen inwoners
Engeland is een landbouw-stedelijke samenleving
Slide 6 - Drag question
Wat zijn veranderingen uit de tijd van de Industriële Revolutie waar we vandaag de dag nog steeds gebruik van maken?
Slide 7 - Mind map
Welk van de volgende grondstoffen was rond 1800 erg belangrijk in Engeland? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
Hout
B
Steenkool
C
IJzererts
D
Zijde
Slide 8 - Quiz
Hoe noemen we de verandering van de landbouw die ontstond toen rijke grondbezitters land opkochten van arme boeren en hier moderne landbouwmethoden invoerden?
Slide 9 - Open question
is het een oorzaak of gevolg van de Industriële Revolutie?
Oorzaak
Gevolg
Arme boeren verliezen hun grond
Steeds meer mensen werken in fabrieken
Engelse bevolking groeit
Betere verbindingen over land en water
Slide 10 - Drag question
Wat houdt huisnijverheid in? Wanneer deden meer mensen hier aan: voor of na de opkomst van fabrieken? Leg uit.
Slide 11 - Open question
Welk van de volgende dingen veranderde NIET aan het einde van de 19e eeuw?
A
Het onderwijs
B
De hygiëne in wijken
C
De uitstoot van vervuilende gassen door fabrieken
D
De manier waarop water werd aangevoerd
Slide 12 - Quiz
Om welke reden waren de lonen van arbeiders in een fabriek laag en de werkdagen zo lang?
Slide 13 - Open question
Om welke tijd begon een normale werkdag in de 19e eeuw?
A
5:00
B
5:30
C
6:15
D
8:00
Slide 14 - Quiz
Armste burgers
Rijke(re) burgers
Onderwijs
Geschoold werk
Fabrieks -
arbeiders
Fabrikanten
Lange werkdagen
Slide 15 - Drag question
Wat is een goede omschrijving van urbanisatie?
A
Aantal mensen in steden neemt toe
B
Verbetering van de infrastructuur
C
Opkomst van de industrie
D
Minder werk wordt met de hand gedaan
Slide 16 - Quiz
Wat is NIET waar over de omstandigheden in een fabriek in de 19e eeuw?
A
Slechte veiligheid
B
Veel lawaai
C
3 pauzes op een normale werkdag
D
Veel werk met hand gedaan; weinig machines
Slide 17 - Quiz
Wat was een voordeel van fabriekswerk?
Slide 18 - Open question
Waartoe leidden de protesten tegen de slechte werkomstandigheden?
A
Er kwamen steeds hardere maatregelen
B
Het ene gebied trad harder op dan het andere
C
De ergste vormen van kind- en vrouwenarbeid werden verboden
D
Kinderarbeid werd verboden
Slide 19 - Quiz
Waardoor werden veel mensen die in de arbeidersbuurten woonden ziek?
Slide 20 - Open question
Waarom woonden de nieuwkomers in arbeiderswijken onder de rook van de fabriek?
A
Er was geen andere plek
B
Er was nauwelijks openbaar vervoer
C
De rook verspreidde zich overal heen
Slide 21 - Quiz
Waarom kwamen er rond 1760 nieuwe, grotere machines?
A
Dit was een toevallige ontdekking van technici
B
Er waren grote lappen stof nodig
C
De vraag naar katoenen stoffen werd alsmaar groter