vendredi le 11 octobre

BONJOUR 
Bonjour
et 
bienvenue!!
- spullen op je tafel leggen
- jassen uit en buiten het lokaal
- telefoon niet zichtbaar (in je tas of kluis)
- kauwgom in de prullenbak
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

BONJOUR 
Bonjour
et 
bienvenue!!
- spullen op je tafel leggen
- jassen uit en buiten het lokaal
- telefoon niet zichtbaar (in je tas of kluis)
- kauwgom in de prullenbak

Slide 1 - Slide

Les buts
  • ik kan de werkwoorden pouvoir en vouloir vervoegen
  • ik kan de passé composé toepassen
  • ik ben klaar voor de toets

Slide 2 - Slide

De toetsstof is...

apprendre 1-2-4-6-8-10 (woordjes en grammaire lexicale) van Unité 1
werkwoorden pouvoir en vouloir in de présent p.136 en 137
werkwoorden op -er in de passé composé met het hulpwerkwoord avoir en être: apprendre 5 en p.137

Slide 3 - Slide

vouloir =
A
kunnen
B
gaan
C
willen
D
weten

Slide 4 - Quiz

je ..................
A
veut
B
veux
C
veulent
D
voulez

Slide 5 - Quiz

elle ..................
A
veut
B
veux
C
veulent
D
voulez

Slide 6 - Quiz

nous ......................
A
veulent
B
voulons
C
veux
D
veut

Slide 7 - Quiz

elles ___
A
veux
B
veut
C
voulez
D
veulent

Slide 8 - Quiz

Hij wil
A
il peut
B
il veut
C
elle veut
D
il voulez

Slide 9 - Quiz

Zij kunnen
pouvoir
A
ils peuvent
B
il peut
C
ils pouvaient
D
ils pourraient

Slide 10 - Quiz

tu ___ (pouvoir)
A
peux
B
peut
C
pouvez
D
peuvent

Slide 11 - Quiz

zij kan (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elle peut

Slide 12 - Quiz

Pouvoir=?
A
willen
B
mogen
C
kunnen
D
zwemmen

Slide 13 - Quiz

Je ...

A
pu
B
peut
C
peuvons
D
peux

Slide 14 - Quiz

Ils ...

A
pouvent
B
peuvons
C
peuvent
D
pouvent

Slide 15 - Quiz

nous ___
A
voulons
B
voulez
C
pouvons
D
pouvez

Slide 16 - Quiz

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Een passé composé heeft er altijd twee.
Waaruit bestaat een passé composé?
A
zelfstandig naamwoord
B
hulpwerkwoord
C
voltooid deelwoord
D
hele werkwoord

Slide 18 - Quiz

elle (chanter = zingen, passé composé)


A
as chanté
B
chantait
C
a chanté
D
a chantée

Slide 19 - Quiz

Tu (manger = eten, passé composé)


A
as mangé
B
a mangé
C
est mangé
D
es mangé

Slide 20 - Quiz

ils (regarder = kijken, passé composé)


A
on regardé
B
as regarder
C
ont regardé
D
regardais

Slide 21 - Quiz

(monter / passé composé)

Lisa et Anne (zijn ingestapt) dans le bus
A
sont montée
B
ont montées
C
sont montées
D
sont montés

Slide 22 - Quiz

Passé Composé
Kies de juiste vorm:
entrer: Joris
A
Joris ai entrer
B
Joris a entré
C
Joris rentre
D
Joris est entré

Slide 23 - Quiz

Ik snap de passé composé
05

Slide 24 - Poll

Heb je nog vragen?

Slide 25 - Open question

Ik denk dat ik het volgende cijfer ga halen:
010

Slide 26 - Poll

Maintenant: ............
In stilte de online diagnostische toets afmaken

Slide 27 - Slide