P11 werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Lesdoel
Aan het einde van de les:

- kan je de verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen
-  kan je de verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Lesdoel
Aan het einde van de les:

- kan je de verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen
-  kan je de verschillende werkwoordstijden herkennen en benoemen

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling 
Werkwoordsvormen
(leer deze vormen uit je hoofd!)
- Infinitief (inf) --> zitten
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT) --> ik zit, hij zit, wij zitten
- Persoonsvorm verleden tijd (PVVT) --> zat, zaten
- Voltooid deelwoord (VD) --> gezeten
- Onvoltooid deelwoord (OD) --> zittend
- Bijvoeglijk naamwoord (BN) --> zittende jongen

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling 
Werkwoordstijden
(je moet ook de afkortingen kennen!)
- Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT): Iris loopt naar school.
- Voltooid tegenwoordige tijd (VTT): Iris is naar school gelopen.
- Onvoltooid verleden tijd (OVT): Iris liep naar school.
- Voltooid verleden tijd (VVT): Iris was naar school gelopen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Zullen we kijken of je het snapt?

Slide 5 - Slide

Ik schreef een liefdesbrief.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 6 - Quiz

Peter heeft huiswerk gemaakt.
A
OVT
B
OTT
C
VTT
D
VVT

Slide 7 - Quiz

Peter maakte huiswerk.
A
OVT
B
OTT
C
VTT
D
VVT

Slide 8 - Quiz

Ik schrijf een brief
A
ott
B
vttt
C
vtt
D
vvt

Slide 9 - Quiz

Het sneeuwde zaterdag urenlang.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 10 - Quiz

Hij wordt door haar geslagen
A
ovt
B
vtt
C
vvt
D
ott

Slide 11 - Quiz

Dat had ze nog niet eerder gedaan.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 12 - Quiz

Tijdens de studiereis zullen we een bezoek brengen aan het museum.
A
ott
B
ovtt
C
vtt
D
ottt

Slide 13 - Quiz