Week 16, les 1, 2e klas (-ER, Partie C, bataille navale)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Sleep de woorden naar de goede plek

La tête

les yeux

le nez

Le pied

Le bras

L'oreille

la main

le doigt

la gorge

AI, J'AI MAL!

• Ik heb pijn (aan).... = J'ai mal (à) .....
  
•  à + le bras (arm)             =... au bras
• à + la tête (hoofd)          = à la tête
• à + l' oeil (oog)                  = à l'oeil
• à + les pieds (voeten)   = aux pieds

Tu as mal ... bras.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Vous avez mal ... jambe

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

J'ai mal ... oreille

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

J'ai mal ... tête.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

J'ai mal ... yeux

1. au
2. à la
3. à
4. aux

semaine 16, cours 1

1.Quel est le jour et la date    

2.Quel temps fait-il     

3. Quel heure est-il    
  

      

Départ

1. Début du cours
   Partie C: 13 a: J'ai mal ....le corps
2. Révision grammaire: 
   - Werkwoorden -ER
3. 
   Grandes Lignes
   - Parler Partie C
   -> Naam spellen, kloktijden
4. Fin du cours
   - Réflection du cours
   -Blooket Partie A tm C
   
   
   
   

 (20m)

RÉPÉTER: Verbes -ER

PARLER: Partie C

(30m)

 (10m)

Leerdoel

Ik weet hoe de werkwoorden eindigend op -ER  gaan en ik kan het toepassen in een zin.

Welke werkwoorden op -er ken jij?

00:38

Wat staat erop/zit er in de doos?
"v...=w..."

00:55

Hoeveel procent van de werkwoorden zijn regelmatig en eindigen op -er?
...%

01:28

Parler, Jouer en Danser betekenen....

1. Praten, eten en zingen
2. Kijken, spelen en dansen
3. Praten, spelen en dansen
4. Praten , spelen en luisteren

01:42

Bij het vervoegen (conjuger)
haal je '-..' eraf voor de stam...

02:32

Welke (6) uitgangen komen in plaats van de -er als je vervoegt?
"-.., -.., -.., -.., -.., -.."

Verbes - er

Regel werkwoorden op -er:

• -er eraf
• Présent:
  e, es, e, ons, ez, ent
• P.C.:
  ai/as/a/avons/avez/ont
  ....stam + é

VUL IN OP PAGINA 30 Studiewijzer

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  eet

B. zij lopen

C.  men houdt van

D.  jullie spreken

E. jij woont

F. wij spelen

1.  nous  jouons

2.  tu  habites

3.  ils  marchent

4.  on  aime

5.  vous parlez

6.  elle  mange

Vertaal: Ik woon in Nieuwegein
en ik hou van spelen.

Werkwoorden-er

(als jouer, 

habiter,

aimer,

manger...

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

avons aimé

ont parlé

a mangé

avez écouté

as habité

ai joué

Vertaal: Ik heb gepraat met mijn vriend.

Hoe goed ken je de werkwoorden op -er al?

😒🙁😐🙂😃

Chap 5: Au travail

PARTIE C:

• Ensemble: Partie C 

Contrôle devoirs

• Finir Partie A - B
• Vul -er, présent + PC in (p30)
  

En pairs

• Bataille Navale (verbes -er)
• Spreekopdracht (dokter)   

Comment était le cours?
Vul de lesreflectie in je Studiewijzer in....

😒🙁😐🙂😃

au prochain cours!

DEVOIRS

• Chapitre 6: Partie C
  ( 13 tm 15b)
• Apprendre Partie A, B, C
• être, avoir, -er
• Kloktijden blad