Proefles KSH

Mevrouw de Cuba
1 / 35
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Slide

Programa
5 min - Bienvenidos 
20 min- Presentarse 
15 min - Verbos regulares 
------
Mevrouw Hogenboom gaat verder 

Slide 2 - Slide

Regels
- Ik behandel anderen met respect zoals ik zelf behandeld wil worden
- In de klas praat ik zachtjes met anderen 
- Als een ander praat ben ik stil
- We steken onze vinger op als we een vraag hebben of als we iets willen zeggen. 

Slide 3 - Slide

España
Wat heb je nodig?

  • Voorbereidingsdocument PW4

  • Laptop
  • ¡Mucha energia!

Slide 4 - Slide

Bienvenidos a la clase de español. Me llamo Zoë de Cuba (mevrouw de Cuba) y soy vuestra profesora de español para hoy.

¿Cómo os llamáis? 

Slide 5 - Slide

¿preguntas?

Slide 6 - Slide

PW Lezen en schrijven
Wat kan je leren voor de toets?

-  Tekst kunnen schrijven over jezelf.
-  Werkwoorden in de tegenwoordige tijd vervoegen

-  SER y ESTAR (verschil en gebruik)
- Vraagwoorden: ¿Dónde? ¿Cómo? ¿Cuándo? ¿Cuántos? ¿Qué? ¿Cuál?¿Quién? ¿Quiénes?
- Teksten in het Spaans lezen en vragen hierover beantwoorden.

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
- Ik herinner hoe ik mezelf kan voorstellen in het Spaans
- Ik kan een regelmatige werkwoord vervoegen in het Spaans

Slide 8 - Slide

Me presento...

Slide 9 - Slide

Hoe zeg je in het Spaans:
Ik ben ... jaar oud.
A
Me llamo ...
B
Vivo en ...
C
Tengo ... años.
D
Te llamas ...

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je in het Spaans:
Ik heet ...
A
Te llamas
B
Yo tengo
C
Tú tienes
D
Me llamo

Slide 11 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de vraag "Waar woon je?

¿ ____ vives?
A
Dónde
B
Cómo
C
De dónde
D
Cuántos

Slide 12 - Quiz

¿Hay preguntas?

Slide 13 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 14 - Slide

De regelmatige werkwoorden:

Slide 15 - Slide

Maria _____ (hablar) español
Stap 1 = ? 
Stap 2= ?
Stap 3 =? 
Stap 4 = ?

timer
1:00

Slide 16 - Slide

Maria ____ (hablar) español
1. Welk persoonlijk voornaamwoord dien ik te gebruiken? 
Él/ella/usted (Maria=Zij)
2. Wat is de stam?
Hablar - ar = HABL
3. In welk rijtje van het schema kijk ik? 
In het rijtje met AR werkwoorden (want je hebt net AR weggehaald). 
4. Wat is de uitgang die er dan bij komt? 
De juiste uitgang is A, want je kijkt in het rijtje van AR, bij Él/ella/usted.
5. Wat is nu het juiste antwoord?
Habla (stam+de juiste uitgang = habl + a)

Slide 17 - Slide

Geef de juiste werkwoordsvorm

Yo ____ (leer) todos los días.
A
leo
B
lee
C
leemos
D
leer

Slide 18 - Quiz

Vervoeg: comer (ellos)
A
comáis
B
coman
C
coméis
D
comen

Slide 19 - Quiz

Vervoeg: trabajar (tú)
A
trabajas
B
trabajes
C
trabaja
D
trabajáis

Slide 20 - Quiz

Vervoeg: escribir (nosotros)
A
escriben
B
escribís
C
escribimos
D
escribe

Slide 21 - Quiz

¡A trabajar!
Página 4: Ejercicio 3.1 

¿Qué? Conjugar los verbos entre paréntesis 
¿Cómo? Individualmente 
¿Tiempo? 8 minutos 
¿Meta? Repasar los verbos regulares 
¿Listo? Hacer 3.2

timer
8:00

Slide 22 - Slide

1. Mi tío (trabajar) ____________ en un hospital.
2. Martha y yo (hablar) __________ por teléfono.
3. ¿Dónde (vivir, vosotros) ____________?
4. Javier y Luis (estudiar) __________ matemáticas. 
5. ¿Qué (comer, tú) ______________? 
6. Yo (escribir) ______________ un libro sobre cocina. 

trabaja
hablamos
vivís
estudian
comes
escribo

Slide 23 - Slide

Ken je de vervoeging van de regelmatige werkwoorden op -AR,-ER, -IR
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 24 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
Het vervoegen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd

Slide 25 - Slide

De regelmatige werkwoorden:

Slide 26 - Slide

Maria ____ (hablar) español
1. Welk persoonlijk voornaamwoord dien ik te gebruiken? 
Él/ella/usted (Maria=Zij)
2. Wat is de stam?
Hablar - ar = HABL
3. In welk rijtje van het schema kijk ik? 
In het rijtje met AR werkwoorden (want je hebt net AR weggehaald). 
4. Wat is de uitgang die er dan bij komt? 
De juiste uitgang is A, want je kijkt in het rijtje van AR, bij Él/ella/usted.
5. Wat is nu het juiste antwoord?
Habla (stam+de juiste uitgang = habl + a)

Slide 27 - Slide

Maria _____ (hablar) español
Stap 1 = ? 
Stap 2= ?
Stap 3 =? 
Stap 4 = ?

timer
1:00

Slide 28 - Slide

Geef de juiste werkwoordsvorm

Yo ____ (leer) todos los días.
A
leo
B
lee
C
leemos
D
leer

Slide 29 - Quiz

Vervoeg: comer (ellos)
A
comáis
B
coman
C
coméis
D
comen

Slide 30 - Quiz

Vervoeg: trabajar (tú)
A
trabajas
B
trabajes
C
trabaja
D
trabajáis

Slide 31 - Quiz

Vervoeg: escribir (nosotros)
A
escriben
B
escribís
C
escribimos
D
escribe

Slide 32 - Quiz

¡A trabajar!
Página 4: Ejercicio 3.1 

¿Qué? Conjugar los verbos entre paréntesis 
¿Cómo? Individualmente 
¿Tiempo? 8 minutos 
¿Meta? Repasar los verbos regulares 
¿Listo? Hacer 3.2

timer
8:00

Slide 33 - Slide

1. Mi tío (trabajar) ____________ en un hospital.
2. Martha y yo (hablar) __________ por teléfono.
3. ¿Dónde (vivir, vosotros) ____________?
4. Javier y Luis (estudiar) __________ matemáticas. 
5. ¿Qué (comer, tú) ______________? 
6. Yo (escribir) ______________ un libro sobre cocina. 

trabaja
hablamos
vivís
estudian
comes
escribo

Slide 34 - Slide

Ken je de vervoeging van de regelmatige werkwoorden op -AR,-ER, -IR
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 35 - Quiz