T5 BS4 + 5

T5 BS4+5
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

T5 BS4+5

Slide 1 - Slide

Spoorboekje
- Uitleg T5 basisstof 4 + 5
- Opdrachten T5 basisstof 4 + 5 maken
- Test jezelf T5 basisstof 4 + 5 maken (groene score = af)

Regels:
- Jassen zitten in de lockers.
- Telefoons zijn niet hoorbaar en niet zichtbaar in het lokaal.

Slide 2 - Slide

T5 BS4 + 5
Leerdoelen:
5.4.7 Je kunt de evolutietheorie beschrijven.

5.5.8 Je kunt beschrijven hoe fossielen zijn ontstaan.
5.5.9 Je kunt benoemen dat soorten verwant zijn als ze een gemeenschappelijke voorouder hebben.

Slide 3 - Slide

Evolutie
De levensvormen op aarde zijn in de loop van de tijd ontstaan en veranderd. De ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen, noem je evolutie.
De evolutietheorie is vooral ontwikkeld door Charles Darwin. Hij was een Engelse onderzoeker in de negentiende eeuw.

De uitgangspunten van de evolutietheorie zijn:
• een periode van miljoenen jaren
• variatie in genotypen
• natuurlijke selectie
• het ontstaan van nieuwe soorten

Slide 4 - Slide

Variatie in genotypen
De meeste planten en dieren planten zich geslachtelijk voort. Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen. Ook door mutaties kan variatie in genotypen ontstaan. Als nieuwe genotypen ontstaan, kan dat leiden tot nieuwe fenotypen.

Slide 5 - Slide

Natuurlijke selectie
Sommige organismen krijgen veel nakomelingen. Een vrouwtjeskikker kan in één voorjaar wel drieduizend eieren in een vijver leggen. Maar de vijver bevat niet genoeg voedsel voor zo veel kikkers. De kikkers kunnen dus niet allemaal in leven blijven.

Niet alle kikkers hebben een even grote overlevingskans. Kikkers met een zwakke gezondheid of met een opvallende kleur worden opgegeten door roofdieren. Deze kikkers leven kort en hebben weinig kans om nakomelingen te krijgen. Kikkers die gezond en sterk zijn en een goede schutkleur hebben, hebben de grootste kans om in leven te blijven en nakomelingen te krijgen. Darwin noemde dit verschijnsel natuurlijke selectie.

Slide 6 - Slide

Aanpassing aan het milieu
Een dier kan goed of minder goed zijn aangepast aan het milieu. Dit wordt vooral bepaald door het genotype. Een dier dat goed aan zijn milieu is aangepast, heeft een grote overlevingskans. Van dit dier zullen waarschijnlijk veel nakomelingen in leven blijven en zich voortplanten. De eigenschappen die gunstig zijn om te overleven, worden doorgegeven aan de nakomelingen.

Een dier dat slecht aan het milieu is aangepast, krijgt waarschijnlijk weinig of geen nakomelingen. Het ongunstige genotype wordt zo vrijwel niet doorgegeven aan de nakomelingen. Dit geldt niet alleen voor dieren, maar voor alle organismen.

Slide 7 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten
Het is belangrijk dat bij een soort veel verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De soort heeft dan een grote overlevingskans. Als de omstandigheden veranderen, is de kans groot dat er organismen zijn met de juiste eigenschappen voor die nieuwe omstandigheden.

Het klimaat kan bijvoorbeeld veranderen. Het is dan gunstig als er verschillende genotypen en fenotypen voorkomen. De kans is dan groot dat enkele organismen goed zijn aangepast aan het nieuwe klimaat. Als deze organismen zich voortplanten, geven ze hun genen door aan hun nakomelingen. De organismen die niet goed zijn aangepast, kunnen verdwijnen. De soort is dan veranderd.

Slide 8 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten
Door mutatie of geslachtelijke voortplanting kan binnen een soort een nieuwe vorm ontstaan. Beide vormen kunnen naast elkaar blijven bestaan. Denk bijvoorbeeld aan verschillende hondenrassen. Alle honden behoren tot één soort, want ze kunnen zich onderling voortplanten.

Slide 9 - Slide

Ontstaan van nieuwe soorten
erschillende vormen van een soort kunnen gescheiden raken van elkaar, bijvoorbeeld door een rivier, bergen, ijs, een woestijn of een zee. Dit heet isolatie. De twee vormen kunnen dan steeds meer van elkaar gaan verschillen. Na lange tijd kunnen organismen van de twee vormen zich niet meer onderling voortplanten. De twee vormen zijn dan twee verschillende soorten geworden.

Hetzelfde kan gebeuren als een groep organismen van één soort gescheiden (geïsoleerd) raakt van de rest van de soort. In de loop van de tijd kan het milieu in de twee leefgebieden gaan verschillen. Elke groep organismen ontwikkelt aanpassingen aan het eigen milieu. Ook op deze manier kunnen door isolatie twee verschillende soorten ontstaan.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organismen in gesteenten. Fossielen ontstaan als de resten van organismen worden bedekt door lagen van zand- of kleideeltjes. Als dit snel gebeurt, krijgen bacteriën en schimmels niet de tijd om de resten helemaal af te breken. De zand- en kleideeltjes verstenen en het fossiel blijft bewaard. Zachte delen vergaan vaak te snel om te kunnen fossiliseren. Van schelpdieren worden dan ook veel meer fossielen gevonden dan van bijvoorbeeld wormen.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Gesteentelagen
Nieuwe lagen komen boven op oudere lagen. Meestal liggen de jongste gesteentelagen het dichtst aan de oppervlakte. Oudere gesteentelagen liggen dieper in de aardkorst.
Van sommige soorten komen de fossielen slechts in één gesteentelaag voor, terwijl ze niet voorkomen in oudere en jongere gesteentelagen. Deze soorten organismen hebben alleen in een bepaalde periode geleefd en zijn daarna uitgestorven. Hieruit blijkt dat in de geschiedenis van de aarde soorten zijn ontstaan en weer zijn verdwenen. Fossielen laten soms zien dat soorten veranderen.

Slide 14 - Slide

Tijdperken
De geschiedenis van het leven op aarde wordt verdeeld in tijdperken, die verder worden onderverdeeld in perioden. Dit geven wij weer in de geologische tijdschaal

De aarde bestaat ongeveer 4600 miljoen jaar (4,6 miljard jaar). In het begin van het bestaan van de aarde was er geen leven mogelijk. De temperatuur was hiervoor nog veel te hoog.

Ongeveer 3800 miljoen jaar geleden ontstonden waarschijnlijk de eerste eenvoudige levensvormen. Deze leefden in het water. De lucht bevatte toen nog geen zuurstof. Uit deze eenvoudige levensvormen ontstonden de eerste bacteriën. Een deel van deze bacteriën kon zuurstof produceren.

Slide 15 - Slide

Tijdperken
Ongeveer 3300 miljoen jaar geleden ontstonden andere eencellige organismen die fotosynthese konden laten plaatsvinden. Daardoor kwam er langzaam meer zuurstof in het water en ook in de lucht. Ongeveer 1600 miljoen jaar geleden ontwikkelden zich de eerste meercellige organismen. De eerste dieren ontstonden ongeveer 700 miljoen jaar geleden. Al deze soorten ontstonden in de oceanen en zeeën. Op het land kwamen alleen bacteriën voor.

Slide 16 - Slide

Deze krijg je op de toets erbij!

De namen hoef je dus niet uit je hoofd te kennen!

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Dieren op het land
Ongeveer 450 miljoen jaar geleden ontstonden er landdieren. De eerste landdieren waren geleedpotigen, zoals duizendpoten. Hierna kwamen er ook gewervelden, amfibieën en reptielen. Ongeveer 251 miljoen jaar geleden begon de enorme bloeitijd van de reptielen. Er verschenen allerlei soorten sauriërs (sauros = hagedis). Op het land leefden enorme dinosauriërs. Ook in het water en in de lucht leefden allerlei soorten sauriërs. Tegelijk met de sauriërs ontstonden de eerste zoogdieren en vogels.

Slide 19 - Slide

Het einde van de sauriërs
De sauriërs stierven 65 miljoen jaar geleden in korte tijd uit. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk een klimaatverandering. Een rotsblok van ongeveer tien kilometer doorsnede sloeg vanuit de ruimte in op de aarde. Dit gaf een enorme explosie, gevolgd door uitgestrekte bosbranden. Hierna hebben enkele jaren zwarte wolken van stof en roet boven het aardoppervlak gehangen. Ook waren er rond deze tijd enorme vulkaanuitbarstingen in Azië. Vermoedelijk hebben alle stofwolken zo veel zonlicht tegengehouden dat het op de hele aarde vrijwel donker werd en ook heel koud. De sauriërs hebben deze klimaatverandering niet overleefd, de zoogdieren en vogels wel.
Ongeveer 3 miljoen jaar geleden ontstonden de eerste mensachtigen. Alle mensen die nu leven, stammen af van een voorouder die 300 000 jaar geleden leefde in Afrika.

Slide 20 - Slide

Verwantschap van soorten
Tijdens de ontwikkeling van het leven op aarde zijn allerlei soorten organismen ontstaan. Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben, vertonen verwantschap. Hoe meer het DNA van soorten overeenkomt, hoe meer deze soorten aan elkaar verwant zijn. Dit zie je in afbeelding 6. Hoe minder het DNA van soorten overeenkomt, hoe langer geleden de gemeenschappelijke voorouder leefde.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Lees de lesstof van T5 basisstof 4 en 5 (5.4 en 5.5)

Maak de opdrachten van T5 basisstof 4 en 5 (5.4 en 5.5)

Maak de test jezelf van T5 basisstof 4 en 5 (5.4 en 5.5), 
groen = af. 

Slide 23 - Slide