5.19 t/m 5.24

Welkom!
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Inhoud van de les

  • Herhalingsvragen
  • Uitleg 
  • Maken opdracht 5.19 t/m 5.24
  • Tijd over: aan ondernemingsplan




Slide 2 - Slide

Wat staat er op een mutatiebalans?
A
Het zelfde als op de gewone balans.
B
Crediteuren en debiteuren.
C
Alle posten die niet gewijzigd zijn.
D
Alleen de posten die gewijzigd zijn.

Slide 3 - Quiz

Een voorraadgrootheid meet je ...
A
op één moment
B
tijdens een periode

Slide 4 - Quiz

Voordat we verder gaan even een correctie:
Bij een mutatie is het belangrijk om de voorraad af te boeken met de inkoopwaarde.
  • Een shirt wordt ingekocht voor 20 euro en contant verkocht voor 25 euro.

Debet
Credit
Voorraad                       -20
Eigen vermogen                 +5 
Kas                                 + 25

Slide 5 - Slide

Ook een correctie over het ondernemingsplan
Zoals vorige week verteld is worden de pitches vervangen door één eindpresentatie.
De presentatie wordt door alle groepsleden gehouden en duurt minimaal 5 minuten.
Voor opdracht 1 t/m 4 uit het ondernemingsplan krijg je maximaal 10 punten per opdracht voor de presentatie, dus in totaal 40 punten voor gehele presentatie.

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Uitleggen wat afschrijvingskosten en rentekosten zijn. 
  • Uitleggen wat een resultatenrekening is en wat het verschil is met een balans.
  • Een resultatenrekening maken.
  • Uitleggen wat BTW is en hoe dit verrekend wordt in financiering van een onderneming.

Slide 7 - Slide

Afschrijvingskosten
Afschrijving = waardevermindering van vaste activa.

De transportauto wordt bijvoorbeeld ieder jaar minder waard. Dit komt omdat er bijvoorbeeld in gereden wordt.
  • De waardevermindering wordt als ‘afschrijvingskosten’ gezien: om na een aantal jaren genoeg geld te hebben om de auto te vervangen


Slide 8 - Slide

Oefening
Er wordt begin 2015 een transportauto gekocht door Sara voor € 20.000,-. De auto gaat 5 jaar mee en is daarna niets meer waard.
Hoe hoog zijn de afschrijvingskosten in 2015?

  • 20.000 / 5 = € 4000

Slide 9 - Slide

Oefening
De auto die begin 2015 voor €20.000 gekocht is, blijkt bij nader inzien na 5 jaar nog € 5.000,- aan restwaarde op te leveren. 
Hoe hoog zijn de afschrijvingskosten in 2015?

  • 20.000 – 5.000 = 15.000 waardevermindering                   15.000 / 5 = 3.000

Slide 10 - Slide

Rentekosten
  • Een lening moet je in delen terugbetalen: aflossing
Maar je betaalt nog wat extra: rente
  • Rente zijn 'kosten' die je extra moet betalen op een lening ("geld lenen kost geld") en laten je eigen vermogen dus dalen

  • Aflossing is het terugbetalen van je lening: het zijn geen 'kosten’

Slide 11 - Slide

Resultatenrekening (of winst- en verliesrekening)
De resultatenrekening (winst- en verliesrekening) is een overzicht van 
kosten en opbrengsten in een bepaalde periode. 
  • Kosten (links) en opbrengsten (rechts)
  • Resultaat (winst of verlies) = opbrengsten – kosten

Op een resultatenrekening staan stroomgrootheden. Een stroomgrootheid is een grootheid die over een bepaalde periode wordt gemeten. 
Dat is dus anders dan voorraadgrootheden!

Slide 12 - Slide

Resultatenrekening
kosten
                        opbrengsten
inkoopwaarde         5000
huurkosten               2000
rentekosten                 500
loonkosten                3000
afschrijvingskosten   500
overige kosten          1000
(eventueel winst)      .......
omzet                  14.500





(eventueel verlies)        ......
totaal           € 14.500
totaal            € 14.500

Slide 13 - Slide

Resultatenrekening 
Alleen transacties die het eigen vermogen op een balans veranderen komen op een resultatenrekening!
Op een resultatenrekening staan opbrengsten/kosten/winst en dat laat het eigen vermogen op een balans veranderen

  • Eigen vermogen eindbalans = eigen vermogen beginbalans +/- resultaat
De rijkdom van een organisatie lees je dus af aan het eigen vermogen (balans) en of deze stijgt/daalt lees je af aan het resultaat (resultatenrekening)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Oefenen


Als je dit moeilijk vindt, is er op internet en Youtube genoeg oefenmateriaal te vinden!


Slide 16 - Slide

BTW
Bedrijven verkopen producten met een verkoopprijs inclusief BTW.
Bedrijven moeten die BTW afstaan aan de overheid, dus zij houden alleen de verkoopprijs over.
Ook als bedrijven producten inkopen betalen ze BTW aan de verkopende partij. Deze betaalde BTW wordt verrekend met de ontvangen BTW van de verkopen.

Slide 17 - Slide

BTW
BTW
  • verkopen
  • Inkopen
  • Ontvangen BTW - betaalde BTW = af te dragen BTW aan de belastingdienst
  • Alles wat er meer inkomt, dan dat er uit is gegaan wordt betaald aan de belastingdienst
BTW
verkoopprijs kano € 180
btw kano 0,21 x 180 = € 37,80
Consumentenprijs = 180 + 37,80 = € 217,80

btw betaald over inkoopprijs: 0,21 x 95 = € 19,95
Te betalen aan belastingdienst: 37,80 - 19,95 = € 17,85
VB

Slide 18 - Slide

Ga aan de slag!

Maak eerst opdracht 5.19 t/m 5.24

Klaar? Laat het aan mij zien.
 Ga daarna verder met het ondernemingsplan

Tijd: huiswerk tot 15:10, daarna aan het ondernemingsplan

Slide 19 - Slide