Link thema 14 herhalingsles
Lesplan
Herhalen: thema 14:
- woorden;
- grammatica.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2ISK
This lesson contains 16 slides, with text slides.
Lesson duration is: 165 minItems in this lesson
Lesplan
Herhalen: thema 14:
- woorden;
- grammatica.
Slide 1 - Slide
Na deze les...
.... kun je vertellen wat je hebt gedaan;
.... kun je praten over samenwonen, trouwen en scheiden;
.... kun je praten over een bruiloft;
.... kun je het uiterlijk en karakter van iemand beschrijven.
Slide 2 - Slide
afschuwelijk smaak grappig
klimaat klagen zielig
aanhebben streep gehaktbal
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
wordwall.net
Slide 5 - Link
wordwall.net
Slide 6 - Link
wordwall.net
Slide 7 - Link
Slotopdrachten
Praktijkopdracht
Slide 8 - Slide
Verleden tijd
S o F T K e T C H u P + X
WERKEN SPELEN
ik - vorm + te(n) Nee? ik vorm + de(n)
- Ik, jij, u, hij, zij werkte speelde
- Wij, jullie, zij werkten speelden
ik werk
ik speel
Slide 9 - Slide
wordwall.net
Slide 10 - Link
Huiswerk
Huiswerk voor donderdag:
online 15.1 (opdrachten 1-6)
Huiswerk voor woensdag 11 december:
toets thema 14 maken.
Slide 11 - Slide
Werkwoorden met zijn
- komen - is gekomen; - gebeuren - is gebeurd;
- beginnen - is begonnen; - verhuizen - is verhuisd;
- bevallen - is bevallen; - vallen - is gevallen;
- blijven - is gebleven; - vertrekken - is vertrokken;
- gaan - is gegaan; - worden - is geworden;
- opstaan - is opgestaan; - slagen - is geslaagd;
- overlijden - is overleden; - zijn - is geweest;
- zakken - is gezakt; - groeien - is gegroeid.
Slide 12 - Slide
Maak zinnen met deze werkwoorden
Gebruik voltooide tijd.
- komen - is gekomen; - gebeuren - is gebeurd;
- beginnen - is begonnen; - verhuizen - is verhuisd;
- bevallen - is bevallen; - vallen - is gevallen;
- blijven - is gebleven; - vertrekken - is vertrokken;
- gaan - is gegaan; - worden - is geworden;
- opstaan - is opgestaan; - slagen - is geslaagd;
- overlijden - is overleden; - zijn - is geweest;
- zakken - is gezakt; - groeien - is gegroeid.
Slide 13 - Slide
Maak zinnen met deze werkwoorden
Slide 14 - Slide
1. Ik ben gisteren naar het feest gekomen.
2. Hij is goed begonnen met zijn project.
3. De baby is vandaag bevallen.
4. Mijn grootvader is vorig jaar overleden.
5. Ik ben altijd bij mijn vrienden gebleven.
6. De vrucht is van de boom gevallen.
7. Wij zijn naar de winkel gegaan.
8. Ik ben vanochtend vroeg opgestaan.
9. Wij zijn vroeg vertrokken naar het strand.
10. Mijn tante is kort geleden overleden.
11. Hij is de nieuwe manager geworden.
12. Wij zijn blij omdat wij zijn geslaagd voor het examen.
13. Hij heeft de toets niet gehaald en is gezakt.
14. Er is een ongeluk gebeurd op de snelweg.
15. De kinderen zijn snel gegroeid dit jaar.
16. Hij is in 2021 naar Nederland verhuisd.
Ik hoop dat dit helpt!
Slide 15 - Slide
Goed gedaan!
