Prepositions

Prepositions 
Goal: I can use prepositions of instrument, connection, origin and direction correctly.

Prepositions = voorzetsels
 
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Prepositions 
Goal: I can use prepositions of instrument, connection, origin and direction correctly.

Prepositions = voorzetsels
 

Slide 1 - Slide

Prepositions 
Susan and I travelled there by train. I sat with her. She is from Germany. We drank from our Starbucks cups made of paper. Paper is made from wood. We travelled across the country, through cities and vallies and into our new lives.

Slide 2 - Slide

What kind of prepositions are there?
Prepositions of instrument
Prepositions of connection
Prepositions of origin
Prepositions of direction/movement
Made of and made from

Slide 3 - Slide

What kind of prepositions are there?
Prepositions of instrument (=instrument)
Prepositions of connection (=connectie)
Prepositions of origin (=herkomst)
Prepositions of direction/movement (richting/ beweging)
Made of and made from

Slide 4 - Slide

Preposition of Intrument
Prepositions of instrument zijn voorzetsels die laten zien (1) hoe iets wordt gedaan of (2) wat wordt gebruikt om iets te doen

By: 
With
With/ on

Slide 5 - Slide

Preposition of Intrument
Prepositions of instrument zijn voorzetsels die laten zien (1) hoe iets wordt gedaan of (2) wat wordt gebruikt om iets te doen

By: Bij transport. (I went there by train.)
With
With/ on

Slide 6 - Slide

Preposition of Intrument
Prepositions of instrument zijn voorzetsels die laten zien (1) hoe iets wordt gedaan of (2) wat wordt gebruikt om iets te doen

By: Bij transport. (I went there by train.)
With: Hoe je iets gebruikt. (I tighten my shoes with laces.)
With/ on:

Slide 7 - Slide

Preposition of Intrument
Prepositions of instrument zijn voorzetsels die laten zien (1) hoe iets wordt gedaan of (2) wat wordt gebruikt om iets te doen

By: Bij transport. (I went there by train.)
With: Hoe je iets gebruikt. (I tighten my shoes with laces.)
With/ on: Machines of apparaten. (I call with/ on my phone.)

Slide 8 - Slide

Preposition of Intrument
Prepositions of instrument zijn voorzetsels die laten zien (1) hoe iets wordt gedaan of (2) wat wordt gebruikt om iets te doen

By: Bij transport. (I went there by train.)
With: Hoe je iets gebruikt. (I tighten my shoes with laces.)
With/ on: Machines of apparaten. (I call with/ on my phone.)
NL= met, op

Slide 9 - Slide

Preposition of Connection
Prepositions of connection zijn voorzetsels die laten zien (1) wat iemand bezit of (2) hoe twee mensen of dingen in connectie staan (fysiek of in verwant)

Of: Bezit laten zien. (The bag of the student.) NL: van
With: In verwant. (I shop with my friend.) NL: met
to: fysiek in contact. (I hold my hand out to him.) NL: naar

Slide 10 - Slide

Preposition of Origin
Prepositions of origin zijn voorzetsels die laten zien (1) waar iets of iemand vandaan komt. 

From: waar iets of iemand vandaan komt (I borrow the book from him. I heard that from him.)

Slide 11 - Slide

Preposition of direction and movement
Prepositions of direction and movement zijn voorzetsels die laten zien (1) in welke richting iets of iemand beweegd

Prepositions: across, onto, along, out of, past, through, down, to, into, towards
I walk towards the entrance. 
We have to go through the forest. 

Slide 12 - Slide

Made of/ Made from
Prepositions of direction and movement zijn voorzetsels die laten zien (1) welk materiaal iet mee is gemaakt, of (2) waarvan is gemaakt


Made of: Waarmee iets gemaakt is (That necklace is made of pearles an thread.)
Made from: Waarvan iets is gemaakt (staat van het materiaal is veranderd). (Wine is made from grapes.)

Slide 13 - Slide

Over to you
Work on the weektask (week 5)

Choose: 
Exercise 51 + 52 with Ms Frijns :) 
By yourself!
timer
10:00

Slide 14 - Slide