Ik lees van Amsterdam naar Hengelo (a)
en kijk naar wolkenlucht en polderland (b)
en zie, een reiger bij de waterkant (b)
schrikt op bij straaljagers die overvliegen. (c)
Tanks rijden op kapotgeschoten wegen (d)
volledig nat door miezerige regen. (d)
Soldaten ploeteren door modderpoelen (e)
en over lijken rottend langs het spoor. (f)
De koude lucht is smerig grauw en goor. (f)