26-11-2020

Welcome!
Log in to LessonUp.com with your laptop
Use your own name
1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welcome!
Log in to LessonUp.com with your laptop
Use your own name

Slide 1 - Slide

Vandaag
herhaling voor de toets:
- woordjes 
- past simple/present perfect 
- irregular verbs
- linking words
- relative pronouns

Slide 2 - Slide

Doel
Je hebt minimaal 3 onderdelen geleerd voor de toets.

Slide 3 - Slide

reminder
wat hebben we gedaan dit hoofdstuk?
- woordjes 
- past simple/present perfect 
- irregular verbs
- linking words
- relative pronouns
wat weet je hier nog van?

Slide 4 - Slide

Waar wil je het het liefst meer uitleg over vandaag?
A
past simple en present perfect
B
irregular verbs
C
linking words
D
relative pronouns

Slide 5 - Quiz

Words
Er zijn 4 woordenlijsten die je moet leren.
Je kan de woordenlijsten vinden van pagina 109 tot 116.
Op deze paginas staan ook samenvattingen van de grammatica onderdelen van dit hoofdstuk.

Slide 6 - Slide

Get to work
Je hebt 4 minuten, één minuut per woordenlijst. Probeer ze zo snel mogelijk door te lopen en focus op de meest moeilijke woorden. 
timer
4:00

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

past simple - present perfect
wanneer gebruik je welke?

Slide 9 - Slide

past simple
In het verleden gebeurd, nu afgelopen

I walked to school this morning
I talked to the president three years ago

als er iets in de zin staat waaruit je kan afleiden wanneer het gebeurd is, gebruik je past perfect

Slide 10 - Slide

present perfect
begon in het verleden maar gaat nogsteeds door

I have worked here for three years
I have lived here since I was born

FYNE JAS
For, Yet, Never, Ever, Just, Already, Since

Slide 11 - Slide

leg het verschil uit tussen de past simple en present perfect

Slide 12 - Open question

Irregular Verbs
wat is het verschil tussen een irregular verb en een gewone?
page 190-191
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

linking words
Waar gebruik je ze voor?
Welke linking words zijn er allemaal?

Slide 15 - Slide

He went back home ..... work was done
A
but
B
so
C
until
D
when

Slide 16 - Quiz

He could walk ........ he broke his foot
A
so
B
because
C
yet
D
or

Slide 17 - Quiz

He didn't want to work on Math ......... study for his English test
A
because
B
until
C
yet
D
nor

Slide 18 - Quiz

It was really early in the morning ........... I still had to get out of bed
A
Yet
B
or
C
so
D
before

Slide 19 - Quiz

relative pronouns
who - which - that - whose

Wanneer gebruik je ze?

Slide 20 - Slide

relative pronouns
Who --> verwijst naar een persoon
Which --> verwijst naar dieren en dingen
That --> gebruik als het verwijst naar iets waar de zin niet zonder kan
Whose --> geeft aan dat iets van iemand is

Slide 21 - Slide

klopt dit? "This is my girlfriend which I live with"
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Klopt dit? "these are the shoes which he was wearing when he won the race"
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Klopt dit? "the little boy, that is very small, got the cat out of the tree"
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

klopt dit? "this is the little boy that got the cat out of the tree"
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Nog vragen?
Dingen die nog onduidelijk zijn?
Iets dat je nog wilt weten voor de toets?

Slide 26 - Slide

Bye!
see you next week!

Slide 27 - Slide