1VE H2 Oefening SO

1VE
le 4 décembre 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1VE
le 4 décembre 

Slide 1 - Slide

Programme du jour
  • Bekijken toetsstof
  • Korte herhaling grammatica
  • Tijd om in stilte te leren
  • Mondelinge & schriftelijke overhoringen (in tweetallen en klassikaal)

Slide 2 - Slide

Toets


Morgen, donderdag 5 december!

Slide 3 - Slide

Leerstof 5 dec:
- Bron A (vocabulaire): pagina 92 WB
- Bron B (vocabulaire): pagina 92 WB
- Bron C (phrases-clés): pagina 94 WB
- Bron D (grammaire): pagina 95 WB

Slide 4 - Slide

Hoe leren?
Voca & Phrases-Clés: stampen/overhoren

Grammatica: snappen (=regel in eigen woorden uit kunnen leggen) + oefeningen maken
--> filmpje met uitleg kijken in online omgeving

Slide 5 - Slide

Nu: in stilte leren
Alle onderdelen voor de toets:
- Bron A (voc): p. 92
- Bron B (voc): p. 92
- Bron C (phrases-clés): p. 94
- Bron D (gram): p. 95

Denk aan de leertips! (Overschrijven + overhoor jezelf alvast)

timer
10:00

Slide 6 - Slide

Mondeling overhoren
Werk in tweetallen. 
In 5 minuten overhoor je je 
buurman/vrouw over 
bron A, B en C. 

In de tweede ronde wissel
je van rol!

timer
5:00

Slide 7 - Slide

Schriftelijk overhoren
Werk in tweetallen. 
Stap 1: Schrijf op een blaadje/in je schrift 10 woorden uit bron A of B onder elkaar, in het Nederlands.
Stap 2: Wissel je schrift uit met je buurman/vrouw en vertaal de woorden (zonder boek erbij!) in het Frans.
Stap 3: Wissel weer terug en controleer de antwoorden (let ook op spelling) met het boek erbij. 

Slide 8 - Slide

Grammatica overhoring
Zet in je schrift de cijfers 1 t/m 10 onder elkaar.
Op de volgende slide komen 10 zinnen waarbij de persoonsvorm nog mist.
Vul de juiste vervoeging van het werkwoord in.

Werk voor jezelf om te testen of je het snapt!

Slide 9 - Slide

1. Elle (regarder) ____________ le client.
2. Vous (aider) ___________ les clients?
3. Non, nous (parler) ____________ avec le serveur.
4. Moi, je (trouver) _____________ les desserts délicieux!
5. Tu (demander) ______________ l'addition?
6. Laura (chercher) _____________ son portable.
7. Femke & Michiel (parler) ___________ français
8. Les filles (écouter) _______________ la musique.
9. Nous (donner) _______________ un cadeau.
10. Mon frère (travailler) ______________ à Enschede.

Slide 10 - Slide

1. regarde
2. aidez
3. parlons
4. trouve
5. demandes
6. cherche
7. parlent
8. écoutent
9. donnons
10. travaille

Slide 11 - Slide

Bonne chance!

Slide 12 - Slide

Peux komt van het werkwoord pouvoir. Dit betekent kunnen, mogen.

Présent

Je peux                                 ik kan/mag

Tu peux                                 jij kunt/mag

Il/elle/on peut                   hij/zij/men kan/mag

Nous pouvons                  wij kunnen/mogen

Vous pouvez                     jullie kunnen/mogen - u kunt/mag

Ils/elles peuvent             zij kunnen/mogen

Slide 13 - Slide

Het werkwoord pouvoir in de passé composé

Passé composé

J'ai pu- ik heb gekund/gemogen

Tu as pu- jij hebt gekund/gemogen

Il/ elle/ on a pu- hij/zij/men heeft gekund/gemogen

Nous avons pu- wij hebben gekund/ gemogen

Vous avez pu- jullie hebben gekund - u heeft gekund/gemogen

Ils/ elles ont pu- zij hebben gekund/ gemogen

Slide 14 - Slide

Bron F
Le corps humain
Het menselijk lichaam

Slide 15 - Slide

Les cheveux - het haar

L'oeil - het oog

Le nez - de neus

La bouche - de mond

La tête - het hoofd

L'oreille - het oor

Le cou - de nek

Le coude - de elleboog

Le dos - de rug



Le bras - de arm

La main - de hand

Le doigt - de vinger

Le ventre - de buik

La jambe - het been

Le genou - de knie

Le pied - de voet

L'épaule - de schouder

Le poignet - de pols

timer
3:00
Leer zoveel mogelijk woorden uit je hoofd in drie minuten.

Slide 16 - Slide

Jeu "Le corps humain"
Knip alle plaatjes en woordjes uit.
Zoek eventueel de woorden op die je nog niet/niet meer kent.

Speel dan in tweetallen het spelletje "memory". 
Degene met de meeste setjes heeft gewonnen!

Slide 17 - Slide

Les devoirs
Faire: 
Bron F: exercices 22-23-24a
Bron G: exercice 25

Apprendre:
Bron G

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat is het Franse woord voor het lichaamsdeel? (nummer 1)
A
Le bras
B
La tête
C
Le pied
D
Les cheveux

Slide 20 - Quiz

Wat is het Franse woord voor het lichaamsdeel? (nummer 11)
A
Le bras
B
La main
C
Le ventre
D
L'oreille

Slide 21 - Quiz

Wat is het Franse woord voor het lichaamsdeel? (nummer 13)
A
La jambe
B
Le genou
C
Le pied
D
Le cou

Slide 22 - Quiz

Wat is het Franse woord voor het lichaamsdeel? (nummer 3)
A
L'oeil
B
La bouche
C
Le nez
D
La tête

Slide 23 - Quiz

Wat is het Franse woord voor het lichaamsdeel? (nummer 8)
A
Le bras
B
La main
C
La jambe
D
Le doigt

Slide 24 - Quiz