- Ik ken het verschil tussen de t.t. en v.t. in het Engels.
- Ik kan zinnen schrijven in de v.t. (Past Simple).
- Ik kan herkennen of een zin in de v.t. of t.t. staat.
- Ik kan woorden invullen n.a.v. een luisteropdracht.
- Ik maak een herhalingsopdracht over vraagwoorden.