Verdienen & Uitgeven (5e) H1. Inkomen verdienen

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)
1 / 83
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 83 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)

Slide 1 - Slide

Week 5 (vanaf 27 januari) 
Hoofdstuk 1. Inkomen verdienen
  • actualiteit (plan kabinet om BTW te verhogen naar 21,4% stuit op verzet)
  • leerdoelen
  • instructie (toegevoegde waarde en productiefactoren)
  • filmpje (bedrijfskolom en toegevoegde waarde)
  • meerkeuze vragen (zelftesten)
  • maakwerk: 1.1 t/m 1.7

Slide 2 - Slide

Leerdoelen H1. Inkomen verdienen
  • Ik kan de begrippen op pagina 15 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de productiewaarde berekenen:
        1. via de opbrengsten kant van het productieproces; 
        2. via de kosten kant van het productieproces;
        3. met behulp van gegevens uit de bedrijfskolom.
  • Ik kan  onderscheid maken tussen de verschillende inkomenscategorieën.
  • Ik kan de productie van de overheid via de ambtenarensalarissen berekenen.

























Slide 3 - Slide

Macro-economie
In de vorige lesbrief (Jong & Oud) hebben hebben we één bepaalde markt behandeld (Micro-economie). Binnen de Micro-economie staat het gedrag van het individu of een groep staat centraal.
Binnen de Macro-economie bestuderen we niet één bepaalde markt meer, maar kijken we naar het totaal:
  • de vraag van alle consumenten samen
  • het aanbod van alle ondernemingen samen
  • de totale waarde van productiviteit van een land = het Bruto Binnenlands Product (BBP)

Slide 4 - Slide

BBP
Het Bruto Binnenland Product (BBP) = de totale (toegevoegde) waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar).

Het BBP dient als maatstaf voor
de welvaart in een land!

meer productie
=> hoger BBP
=> meer welvaart


Slide 5 - Slide

Toegevoegde waarde





toegevoegde waarde = omzet - inkoopwaarde (van de omzet) = productie = inkomen bedrijf

Slide 6 - Slide

Bedrijfskolom
Een bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia worden doorlopen van oerproduct tot eindproduct.

Slide 7 - Slide

Filmpje (bedrijfskolom)
Kijkvragen:
1. Welke bedrijfstakken (6) vind je terug in de bedrijfskolom van brood?
2. Hoeveel is de inkoopprijs, toegevoegde waarde en verkoopprijs van de meelfabriek?

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Filmpje (bedrijfskolom)
1. Welke bedrijfstakken (6) vind je terug in de bedrijfskolom van brood?
  1. oerproducent
  2. opkoper
  3. meelfabriek
  4. grossier
  5. bakker
  6. consument
2. Hoeveel is de inkoopprijs, toegevoegde waarde en verkoopprijs van de meelfabriek?
  • inkoopprijs                       € 0,05
  • toegevoegde waarde  € 0,15  (in de vorm van huur, rente, loon, pacht en winst)
  • verkoopprijs                    € 0,20

Slide 10 - Slide

Productiefactoren

Slide 11 - Slide

Productiefactoren & Inkomen

Slide 12 - Slide

Primair inkomen
Primair inkomen (loon, pacht, huur, rente en winst)
+ Sociale uitkeringen en toeslagen (huur, zorg en kinderopvang)
- Belastingen en sociale premies (progressief)
= Secondair inkomen = netto besteedbaar inkomen


Primaire inkomens (loon, pacht, huur, rente en winst) dragen bij aan de productie, overdrachtsinkomens (sociale uitkeringen en toeslagen) niet!

Slide 13 - Slide

Primair inkomen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Een onderneming heeft een toegevoegde waarde van € 3.800.000. De ingekochte goederen en diensten bedragen € 1.100.000. Aan lonen is € 800.000 betaald.

Hoeveel is de omzet van de onderneming?
A
€ 4.100.000
B
€ 4.600.000
C
€ 4.900.000
D
€ 5.700.000

Slide 16 - Quiz

Welke productiefactoren onderscheiden we?
A
arbeid, ondernemerschap en machines
B
arbeid, machines, ondernemerschap en natuur
C
arbeid, kapitaalgoederen, ondernemerschap en natuur
D
arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap

Slide 17 - Quiz

Wat is de vergoeding voor de productiefactor natuur?
A
pacht
B
loon
C
rente
D
winst

Slide 18 - Quiz

Aan welk inkomen zijn de productiefactoren gelijk?
A
primair inkomen
B
overdrachtsinkomen
C
secondair inkomen
D
besteedbaar inkomen

Slide 19 - Quiz

Maakwerk deze week

  • wat: 1.1 t/m 1.7 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 1.8 t/m 1.12 in je schrift

Slide 20 - Slide

Week 6 (vanaf 3 februari)
Hoofdstuk 1. Inkomen verdienen
  • herhaling vorige les (toegevoegde waarde en inkomen)
  • leerdoelen
  • filmpje (BBP volgens het CBS)
  • instructie (BBP, reëel inkomen, welvaart en welzijn)
  • grote online quiz (24 vragen)
  • maakwerk: 1.8 t/m 1.12 en 1.13 t/m 1.19

Slide 21 - Slide

Toegevoegde waarde (bedrijven)

Slide 22 - Slide

Toegevoegde waarde (overheid)

Slide 23 - Slide

Leerdoelen H1. Inkomen verdienen
  • Ik kan de begrippen op pagina 15 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de productiewaarde berekenen:
        1. via de opbrengsten kant van het productieproces; 
        2. via de kosten kant van het productieproces;
        3. met behulp van gegevens uit de bedrijfskolom.
  • Ik kan  onderscheid maken tussen de verschillende inkomenscategorieën.
  • Ik kan de productie van de overheid via de ambtenarensalarissen berekenen.
  • Ik kan het BBP bereken met:
       1. de toegevoegde waarde (productiewaarde) en
       2. de primaire inkomens (nationaal inkomen)
  • Ik kan de koopkracht verandering berekenen.
  • Ik kan toelichten waarom de omvang van het BBP een beperkte maatstaf is voor welvaart.
  • Ik kan uitleggen waarom het groene BBP en de HDI een betere manier kan zijn voor welvaart.
  • Ik kan uitleggen waarom een activiteit tot de formele of informele economie behoort.

























Slide 24 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)


=
 de productie van alle commerciële en
niet-commerciële bedrijven bij
elkaar opgesteld
=
Bruto Binnenlands Inkomen (BBI)


Slide 25 - Slide

Filmpje (BBP)
Kijkvragen:

1. Op welke 3 manieren kunnen we het BBP berekenen?



2. Wanneer spreken we van economische groei?

3. Hoe kunnen we de welvaart tussen verschillende landen vergelijken?

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Filmpje (BBP)
Kijkvragen:

1. Op welke 3 manieren kunnen we het BBP berekenen?
  • o.b.v. de productie (= toegevoegde waarde = omzet - inkoopwaarde)
  • o.b.v. de inkomens (= huur + rente + loon + pacht + winst)
  • o.b.v. de bestedingen (= consumptie + investeringen + overheid + export - import)
2. Wanneer spreken we van economische groei?
  • in geval van stijging van het BBP (in volume)
3. Hoe kunnen we de welvaart tussen verschillende landen vergelijken?
  • o.b.v. BBP per inwoner = BBP / aantal inwoners

Slide 28 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
BBP kijkt alleen naar de formele economie, alle in Nederland officiële geregistreerde transacties.

Er is ook een informele economie bestaande uit:
  • grijze deel, legale activiteiten als huishoudelijk werk
  • zwarte deel, illegale activiteiten zoals iemand die bijwerkt zonder BTW in rekening te brengen of handel in verdovende middelen



Slide 29 - Slide

BBP objectief en subjectief
                                  via de productie BBP        =          via het inkomen BBI
                                 (objectieve methode)                  (subjectieve methode)







                             + ambtenarensalarissen                     + afschrijvingen 

Slide 30 - Slide

Reëel inkomen
Reëel inkomen betekent inkomen in goederen (of volume),
in tegenstelling tot nominaal inkomen dat inkomen in geld betekent.
Formule: % Δ reëel inkomen = % Δ nominaal inkomen - % inflatie

Slide 31 - Slide

BBP per inwoner (wereld)

Slide 32 - Slide

BBP (Europa)



Vragen:
1. Wat zijn de rijkste landen van Europa?
2. Wat zijn de armste landen van Europa?

BBPperInwoner=AantalInwonersBBP

Slide 33 - Slide

BBP (Nederland)



Vragen:
1. Waar liggen de rijkste gebieden van Nederland?
2. Waar liggen de armste gebieden van Nederland?
BBPperInwoner=AantalInwonersBBP

Slide 34 - Slide

Welvaart
Welvaart is de mate waarin iemand in staat is om zijn / haar behoeften te voorzien met schaarse middelen.
  • behoeftes -> meer productie -> meer welvaart?
  • negatieve externe effecten (ziekenhuiskosten, CO2-uitstoot bij productie)
  • welvaart is subjectief

Slide 35 - Slide

Welvaart en welzijn

Slide 36 - Slide

Welvaart (maatstaven)
1. BBP per inwoner, nadelen:
  • zegt niets over verdeling
  • neemt vrijwilligerswerk en huishoudelijk werk niet mee
  • neemt zwart werk niet mee
2. Groene BBP
  • gaat uit van BBP
  • neemt natuur, milieu en duurzaamheid ook mee
3. Human Development Index (HDI)
  • gaat uit van het BBP
  • neemt volksgezondheid (m.n. levensverwachting) en niveau van scholing ook mee
4. World Happiness Index
  • gaat uit van BBP per hoofd
  • neemt mate van sociale voorzieningen, levensverwachting en keuzevrijheid ook mee

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

7. Is de volgende bewering juist of onjuist?

Loon, huur/pacht en winst zijn vormen van primair inkomen.

A
juist
B
onjuist

Slide 41 - Quiz

Huur
Ondernemerschap
Kapitaalgoederen
Arbeid
Natuur
Geldkapitaal
Pacht
Rente
Winst
Loon

Slide 42 - Drag question

Hoe definiëren we de toegevoegde waarde van een minister?
A
0
B
zijn/haar uren
C
zijn/haar loon
D
zijn/haar productie

Slide 43 - Quiz

Welke productie tellen we niet tot het BBP?,
maar verhoogt wel de welvaart.
A
bejaardenzorg door verplegers
B
productie van varkensvlees
C
bijles geven voor € 30 per uur
D
vrijwilligerswerk in een asielzoekerscentrum

Slide 44 - Quiz

Twee uitspraken:
I. Als de misdaad stijgt en er komt meer politie, stijgt het BBP.
II. Als de gezondheid achteruitgaat omdat mensen teveel eten, stijgt de welvaart.
A
uitspraak I is juist, en uitspraak II is onjuist
B
beide uitspraken zijn juist
C
uitspraak I is onjuist, en uitspraak II is juist
D
beide uitspraken zijn onjuist

Slide 45 - Quiz

8. Is de volgende bewering juist of onjuist?

Het ‘groene BPP’ zal in de meeste landen lager zijn dan het normale BBP.
A
juist
B
onjuist

Slide 46 - Quiz

10. Bij het ‘groene BBP’ wordt géén rekening gehouden met:
A
de natuur
B
de inkomensverdeling
C
duurzaamheid
D
het milieu

Slide 47 - Quiz

14. Bij de Human Development Index (HDI) als welvaartsmaatstaf wordt géén rekening gehouden met:
A
negatieve externe effecten.
B
de volksgezondheid.
C
het scholingsniveau van de bevolking.
D
het bbp (per hoofd).

Slide 48 - Quiz

18. Het verschil tussen de omzet van een bedrijf en de toegevoegde waarde is gelijk aan de ...
A
loonkosten
B
inkoopwaarde
C
totale kosten
D
winst

Slide 49 - Quiz

19. Van een machinefabriek weten we het volgende:
- aantal geproduceerde en verkochte machines 220
- de verkoopprijs per machine € 85.000
- de totale kosten grondstoffen € 8.500.000
- de loonkosten van het bedrijf € 9.200.000.
Hoeveel is de toegevoegde waarde van dit bedrijf?
A
€ 1.000.000
B
€ 9.700.000
C
€ 10.200.000
D
€ 18.700.000

Slide 50 - Quiz

20. Voorbeelden van primaire inkomens zijn:
A
loon, pacht, dividenduitkering
B
winst, rente, huursubsidie
C
loon, winst, studiefinanciering
D
pacht, AOW-uitkering, rente

Slide 51 - Quiz

Maakwerk deze week

  • wat: opdracht 1.8 t/m 1.12
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met opdracht 1.13 t/m 1.19

Slide 52 - Slide

Week 6 (vanaf 3 februari)
Hoofdstuk 1. Inkomen verdienen
  • herhaling vorige les (BBP, reëel inkomen en welvaart)
  • leerdoelen
  • grote online quiz afmaken (nog 12 vragen)
  • filmpje (de 7 zonden van Europa door Arjen Lubach)
  • maakwerk: weektaak 1.1 t/m 1.19

Slide 53 - Slide

BBP objectief en subjectief
                                  via de productie BBP        =          via het inkomen BBI
                                 (objectieve methode)                  (subjectieve methode)







                             + ambtenarensalarissen                     + afschrijvingen 

Slide 54 - Slide

Reëel inkomen
Reëel inkomen betekent inkomen in goederen (of volume),
in tegenstelling tot nominaal inkomen dat inkomen in geld betekent.
Formule: % Δ reëel inkomen = % Δ nominaal inkomen - % inflatie

Slide 55 - Slide

BBP (reëel) 2024
Om een goede vergelijking tussen landen te maken, moet je het nominale BBP corrigeren met de prijsindex om tot het reële BBP te komen.

Dat is lastig, welke index gebruik je daarvoor? Een aardige index daarvoor is de Big Mac Index.


Slide 56 - Slide

Welvaart en welzijn

Slide 57 - Slide

Leerdoelen H1. Inkomen verdienen
  • Ik kan de begrippen op pagina 15 omschrijven (zie ook LWEO). 
  • Ik kan de productiewaarde berekenen:
        1. via de opbrengsten kant van het productieproces; 
        2. via de kosten kant van het productieproces;
        3. met behulp van gegevens uit de bedrijfskolom.
  • Ik kan  onderscheid maken tussen de verschillende inkomenscategorieën.
  • Ik kan de productie van de overheid via de ambtenarensalarissen berekenen.
  • Ik kan het BBP bereken met:
       1. de toegevoegde waarde (productiewaarde) en
       2. de primaire inkomens (nationaal inkomen)
  • Ik kan de koopkracht verandering berekenen.
  • Ik kan toelichten waarom de omvang van het BBP een beperkte maatstaf is voor welvaart.
  • Ik kan uitleggen waarom het groene BBP en de HDI een betere manier kan zijn voor welvaart.
  • Ik kan uitleggen waarom een activiteit tot de formele of informele economie behoort.

























Slide 58 - Slide

30. Inkomens die pas na herverdeling ontstaan, noemen we …
A
primaire inkomens.
B
bruto inkomens.
C
secondaire inkomens.
D
netto inkomens.

Slide 59 - Quiz

39. De bedrijven waarin de opeenvolgende productiebewerkingen worden doorlopen,
vormen samen de ...
A
markten.
B
goederenstromen.
C
geldstromen.
D
bedrijfskolom.

Slide 60 - Quiz

51. De productie van niet-commerciële bedrijven/instellingen is gelijk aan het bedrag dat die bedrijven betalen aan ...
A
omzet
B
winst
C
lonen
D
inkoop

Slide 61 - Quiz

52. Het inkomen gemeten in geld noemen we ...
A
nominaal inkomen.
B
reëel inkomen.
C
primair inkomen.
D
secondair inkomen.

Slide 62 - Quiz

53. Het inkomen gemeten in goederen noemen we ...
A
nominaal inkomen.
B
reëel inkomen.
C
primair inkomen.
D
secondair inkomen.

Slide 63 - Quiz

64. Het reëel inkomen daalt als ...
A
de prijzen dalen en de nominale lonen gelijk blijven.
B
de nominale lonen meer stijgen dan de prijzen.
C
de prijzen meer stijgen dan de nominale lonen.
D
de nominale lonen stijgen en de prijzen gelijk blijven.

Slide 64 - Quiz

65. Stel dat in land A:
de prijzen in 2021 4,2% hoger zijn dan in 2020, en
het reëel nationaal inkomen in 2021 2,2% hoger is dan in 2020.

Het nominaal nationaal inkomen in 2021 is ...
A
6,4% hoger dan in 2020.
B
2% hoger dan in 2020.
C
1,9% hoger dan in 2020.
D
2% lager dan in 2020.

Slide 65 - Quiz

70. De inflatie in Griekenland is in een jaar 10%.
Een inwoner van Griekenland verwacht een stijging van het reële inkomen met 6%.

Hoeveel stijgt het nominale inkomen dan?
A
4%
B
8%
C
12%
D
16%

Slide 66 - Quiz

74. De koopkracht van het inkomen wordt ook aangeduid met het begrip ...
A
nominaal inkomen.
B
reëel inkomen.
C
primair inkomen.
D
secondair inkomen.

Slide 67 - Quiz

88. Geluidsoverlastgevende productie en consumptie zijn voorbeelden van ...
A
positieve externe effecten.
B
negatieve externe effecten.
C
duurzame ontwikkeling.
D
een groen bbp.

Slide 68 - Quiz

90. De mate waarin de mensen in hun behoefte kunnen voorzien noemen we ...
A
duurzame ontwikkeling.
B
externe effecten.
C
welzijn.
D
welvaart.

Slide 69 - Quiz

91. BBP 2020 = € 200 miljard en BBP 2021 = € 210 miljard
Prijspeil (2020 is basisjaar) = 103
Bevolkingsgroei (t.o.v. 2020) = 0,5%
Hoeveel procent is het BBP in 2021 reëel gestegen ten opzichte van 2020?
A
5%
B
2,5%
C
2%
D
1,5%

Slide 70 - Quiz

92. BBP 2020 = € 200 miljard en BBP 2021 = € 210 miljard
Prijspeil (2020 is basisjaar) = 103
Bevolkingsgroei (t.o.v. 2020) = 0,5%
Hoeveel procent is het BBP per hoofd van de bevolking in 2021 reëel gestegen ten opzichte van 2020?
A
5%
B
2,5%
C
2%
D
1,5%

Slide 71 - Quiz

Filmpje (met Arjen Lubach)
Het gaat over de 7 zonden van Europa, en de invloed daarvan op ons Bruto Binnenlands Product (BBP).

Opdracht (tijdens en na het filmpje)
Wat  we gaan 6 van de 7 zonden analyseren op basis van
          1. probleem ⇨ 2. oorzaak ⇨ 3. gevolg ⇨ 4. oplossing
Hoe  eerst individueel daarna in groepje van 2 tot 3
Hulp LWEO lesbrief Verdienen & Uitgeven (hoofdstuk 1)
Tijd    filmpje ruim 20 minuten en uitwerking 5 minuten
Uitkomst presentatie van de 6 zonden

Slide 72 - Slide

Slide 73 - Video

BBP ontwikkeling
Tot 1980 liep het BBP van de VS en Europese Unie (EU) gelijk op en was het BBP van China relatief klein.

Na 1980 zijn de BBP's van de VS en de EU uit elkaar gaan lopen en maakt China de grote sprong voorwaarts.

Slide 74 - Slide

BBP per capita
Uitgezonderd Luxemburg en Ierland is het BBP per inwoner in de Europese Unie (EU) kleiner dan de meeste staten van de VS. 

Slide 75 - Slide

De 7 zonden
Wat we gaan 6 van de 7 zonden analyseren op basis van 1. probleem ⇨ 2. oorzaak ⇨ 3. gevolg ⇨ 4. oplossing

Hoe in groepje van 2 tot 3

Hulp LWEO lesbrief Verdienen & Uitgeven (H1)

Tijd 5 minuten

Uitkomst presentatie van de 6 zonden

Slide 76 - Slide

1. We zijn lui
In de VS wordt 29 dagen per persoon per jaar meer gewerkt dan in de Europese Unie (EU). En ze gaan ook nog later met pensioen.

Slide 77 - Slide

2. We zijn oud
In 2050 is in de VS 23% van de bevolking 65 jaar of ouder terwijl dat in de EU 30% is.

We moeten dus met minder mensen meer geld gaan verdienen. Kortom we moeten slimmer gaan werken ⇨ innovatie!

Slide 78 - Slide

3. We zijn traag
In de VS is de arbeidsproductiviteit per persoon per uur ruim 25% hoger dan in de EU.

Dit komt vooral door het soort werk dat zij doen ⇨ tech, tech tech!

Slide 79 - Slide

4. We zijn bang
In de VS is veel meer durfkapitaal beschikbaar voor investeringen in nieuwe innovatieve ideeën dan in de EU.

Slide 80 - Slide

5. We zijn verdeeld
Er zijn teveel barrières tussen de landen van de EU. Daardoor vinden o.a. innovatieve bedrijven en durfkapitalisten elkaar vaak niet. 

Slide 81 - Slide

6. We zijn streng
In de EU hechten we o.a. veel waarde aan rechtvaardigheid, gelijkheid, mensenrechten, privacy en volledig vrije mededinging. Daarom hebben wij veel wetten, wat goed is, maar onze ontwikkeling ook beperkt.

Slide 82 - Slide

Maakwerk deze week

  • wat: opdracht 1.1 t/m 1.19
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: tot 1 minuut voor einde les
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met hoofdstuk 2

Slide 83 - Slide