Herhaling Grammatica H1.7 en H2.7

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
de =
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
de =
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord

Slide 1 - Quiz

Geef mij de verf eens aan?
verf=
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 2 - Quiz

'De' 'het' en 'een' noemen we een....
A
Lidwoorden
B
Zelfstandig naamwoorden
C
Bijvoeglijk naamwoorden

Slide 3 - Quiz

Uitleg grammatica 2.7
Tip:
Bekijk ook de uitleg video in de digitale leeromgeving
Een zin bestaat uit verschillende woorden die als puzzelstukjes in elkaar passen. Met losse puzzelstukjes kun je vervolgens weer nieuwe zinnen maken
In deze paragraaf leer je over de puzzelstukjes, dit noemen we zinsdelen
Belangrijk, 
Om te oefenen met zinsdelen, is het belangrijk om te werken in een vaste volgorde. Gebruik hiervoor het stappenplan in Lessonup of in je boek,
Persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een belangrijk zinsdeel. In elke zin staat een pv. De pv is altijd een werkwoord (doe-woord) en bestaat meestal uit één woord.
Je vindt de pv door:
De zin van tijd te veranderen
(het woord dat moet veranderen is de pv)
De zin vragend te maken
(het woord dat vooraan komt te staan is de pv)
De zin in enkelvoud of meervoud te veranderen
(het werkwoord dat moet veranderen is de pv)

Slide 4 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde is....

Slide 5 - Open question

Mijn buurman legt de lat hoog.

Legt =
A
alleen persoonsvorm
B
persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
C
alleen werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Gaat Joris vanavond skaten?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat, skaten

Slide 7 - Quiz

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?

werkwoordelijk gezegde =
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

De bouwvakkers bouwen een huis. 
1
Zet een streep onder de pv
2
Zet de pv tussen | zinsdeelstrepen |
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zindeel. Daar hoef je alleen een streep vooraan te zetten.
3
Verander de woordvolgorde van de zin.
Alles wat nu voor de pv staat, is weer een zinsdeel.
4
Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
  • De bouwvakkers |bouwen| een huis.

  • |De bouwvakkers |bouwen| een huis.


  • een bouwen de bouwvakkers huis.
  • een huis bouwen de bouwvakkers. 
  • |De bouwvakkers |bouwen| een huis.|

Slide 10 - Slide

Wij leren voor de toets.
1
Zet een streep onder de pv
2
Zet de pv tussen | zinsdeelstrepen |
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zindeel. Daar hoef je alleen een streep vooraan te zetten.
3
Verander de woordvolgorde van de zin.
Alles wat nu voor de pv staat, is weer een zinsdeel.
4
Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
  • Wij | leren| voor de toets.

  • |Wij |leren| voor de toets.


  • voor wij leren toets.
  • voor de wij leren toets.
  • voor de toets leren wij.
  • |Wij |leren| voor de toets.|

Slide 11 - Slide

Wij leren goed voor de toets van woordenschat.
1
Zet een streep onder de pv
2
Zet de pv tussen | zinsdeelstrepen |
Alles wat vóór de pv staat, is altijd een zindeel. Daar hoef je alleen een streep vooraan te zetten.
3
Verander de woordvolgorde van de zin.
Alles wat nu voor de pv staat, is weer een zinsdeel.
4
Ga hiermee door tot je alle zinsdelen hebt gevonden.
  • Wij | leren| goed voor de toets van woordenschat

  • |Wij |leren| goed voor de toets van woordenschat

  • Goed leren wij voor de toets van woordenschat
  • |Wij |leren| goed| voor de toets van woordenschat
  • voor de wij leren toets van woordenschat
  • voor de toets leren wij goed woordenschat
  • voor de toets van woordenschat leren wij goed
  • |Wij |leren| goed| voor de toets van woordenschat.|

Slide 12 - Slide

de persoonsvorm
  • Een werkwoord
  • Vraagzin maken
  • Zet de zin in een andere tijd 

Slide 13 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
Ik eet eigenlijk nooit groente.
A
Ik
B
eet
C
eet groente
D
nooit

Slide 14 - Quiz

Zet de zin in zinsdelen.
De zingende meester valt in de put.
A
De zingende/ meester/valt/ in de put/
B
De zingende meester /valt/ in de put/
C
De zingende meester valt/ in de put/
D
De/ zingende meester/ valt /in de put/

Slide 15 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
De kleine jongen heeft een voetbal.
A
heeft
B
De kleine jongen
C
heeft een voetbal
D
zit er niet in

Slide 16 - Quiz