6.5 Past Simple met did/didn't B/K

Unit 6.5 - Past Simple negative + Questions
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Unit 6.5 - Past Simple negative + Questions

Slide 1 - Slide

Waaraan zie je dat het om een verleden tijd gaat ?

'signaalwoorden"
Deze woorden helpen je om te herkennen dat het om een verleden tijd gaat:

  • yesterday
  • last week/year
  • a month ago
  • when I was young

Slide 2 - Slide

PAST SIMPLE

Je gebruikt de verleden tijd in 3 soorten zinnen:
1. bevestigende zinnen
2. vraag zinnen
3. ontkennende zinnen

Slide 3 - Slide

Maak een bevestigende zin in de verleden tijd (past simple).

Slide 4 - Mind map

Past simple = verleden tijd
Je gebruikt de past simple als je het hebt over een gebeurtenis in het verleden. 

Je plakt -(e)d achter het  regelmatige werkwoord om het in de past simple te zetten.

Slide 5 - Slide

Past simple = verleden tijd
They climbed that mountain in 1987.
We visited the zoo last Friday.                      
He stopped to take a picture.                       
The monkey tried to steal my necklace.

Slide 6 - Slide

Verleden tijd GEWONE werkwoorden 
( dus niet  bij 'to be') 
Je gebruikt  DID  + hele ww om een vraagzin te maken 

Na DID of DIDN't komt dus het  hele werkwoord.

NIET: DID YOU LIKED THE GIRL?
WEL: DID YOU LIKE THE GIRL?


Slide 7 - Slide

Maak van deze zin een correcte vraag:
You walked to school.

Slide 8 - Open question

Verleden tijd GEWONE werkwoorden 
( dus niet  bij 'to be') 
Je gebruikt DIDN'T  + hele ww om een zin  ontkennend te maken
Na DID of DIDN't komt dus het  hele werkwoord.

NIET: I DIDN'T LIKED THE GIRL
WEL: I DIDN'T LIKE THE GIRL

Slide 9 - Slide

Maak deze zin ontkennend:
We saw the film.

Slide 10 - Open question

... Tom ... the football game last night? (to watch)
A
Did ... watched
B
Did ... watch
C
Watched
D
Watched ... did

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm in:
___ Jake ___ a game last week?
A
Did ... buyed
B
Did ... buy
C
Does ... buys
D
Do ... buy

Slide 12 - Quiz

..... you .....him with his test yesterday?.
A
Did ..... helped
B
Did .....help
C
Helped .....him
D
Do ....help

Slide 13 - Quiz

Maak de opdrachten van 6.5

Slide 14 - Slide

Lesson Goals
I know the difference between some/any
I can use some/any in a sentence/question

Slide 15 - Slide

Let's get back into the grammar: some/any
Some en any betekenen:
wat / iets / enkele
''Some'' gebruik je in zinnen waarvan je verwacht dat het antwoord ''ja'' is, maar ook in bevestigende zinnen.

''Any'' gebruik je in ontkennende zinnen en bij de meeste vragen. 

Slide 16 - Slide

Some/Any
Verwachten dat het antwoord ''ja'' is:
Can I have some of that ice cream?

Een bevestigende zin:
I have some problems with my wifi.

Een ontkenning + een vraag: 
I don't have any children. + Do you have any children?

Slide 17 - Slide

Some of any?

She doesn't need ....... money.
A
some
B
any

Slide 18 - Quiz

Some of any?

Can I have ....... of that milk?
A
some
B
any

Slide 19 - Quiz

Dus waarom gebruikte je nu ook alweer ''any'' in een zin?
A
Als je verwacht dat het antwoord ''ja'' is
B
Als het een bevestigende zin is
C
Als het een ontkennende zin is
D
Wanneer dat mooier staat

Slide 20 - Quiz

Some of any?

....... people hate going to a mall.

Slide 21 - Open question

Waarom gebruik je hier ''some'' milk?

Slide 22 - Slide

Maak de opdrachten van 6.5

Slide 23 - Slide