Articles

Articles
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Articles

Slide 1 - Slide

In het Engels heb je 3 verschillende lidwoorden 
The, a and an.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Articles
In het Nederlands: lidwoorden.

Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the

Wanneer je in het Nederlands een voor een znw zet, gebruik je in het Engels a of an. 

Slide 4 - Slide

Definite article - The
The definite article the is used to refer to a specific person or thing. 

The president gave a speech.
The book is on the table.

Slide 5 - Slide

definite article = the  
Je gebruikt GEEN the bij een algemene verwijzing naar:

Je gebruik WEL the als je specifiek verwijst naar:

publiek gebouw (university/church/..) - 
He was brought to hospital by an ambulance
publiek gebouw - He was brought to the hospital in Hoofddorp
jaargetijde - I love autumn
jaargetijde - I was Born in the autumn of 1995
maaltijd - She never skips breakfast
maaltijd - She loved the breakfast last Saturday

Slide 6 - Slide

Voorbeelden:


My uncle has met Prince Harry.
He is Prime Minister of Australia.

Slide 7 - Slide

In het Engels gebruik je:
geen lidwoorden voor continenten, landen, plaatsnamen, straten en meren, of voor namen van gebouwen en organisaties die beginnen met een plaatsnaam, tenzij de naam een lidwoord bevat, zoals the Netherlands

Slide 8 - Slide

Voorbeelden:



Nigeria
is a country in Africa.

Slide 9 - Slide

Meer voorbeelden:

Nigeria is a country in Africa.
Lake Torrens is close to Adelaide.
Let's take the bus to Oxford street.
My brother studied at Cambridge University.
Could you take me to Manchester Airport?

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

____ bank that my father works in is opposite my school.
A
A
B
An
C
The

Slide 13 - Quiz

Gina works in ___ bank. I don't know which one.
A
a
B
an
C
the

Slide 14 - Quiz

I talked to _____ interesting woman at the bus stop this morning.
A
a
B
an
C
the

Slide 15 - Quiz

_____ woman who lives next door used to be an actress.
A
A
B
An
C
The

Slide 16 - Quiz

I am picking my friend up ___ school.
A
The
B
No article

Slide 17 - Quiz

I am going to hopistal
A
Je hebt ergens last van
B
Je gaat er gewoon langs

Slide 18 - Quiz