vrijdag 17 september
¡Bienvenidos!
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 17 slides, with text slides.
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
¡Bienvenidos!
Slide 1 - Slide
La clase de hoy
1. SO > 22 september> oefenen in quizlet.
2. Nakijken oefeningen google classroom.
3. Uitleg verbos regulares, gustar en ser/ estar, hay en ir
4. Repaso LessonUp
Slide 2 - Slide
HAY/SER/ESTAR (zijn)
Bij 'zijn' altijd deze top 3 afgaan:
1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)
2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)
3. Ser (in de overige gevallen).
Slide 3 - Slide
(tú) eres
(él, ella, usted) es
(nosotros/as) somos
(vosotros/as) sois
(ellos/as, ustedes) son
jij bent
hij, zij is / u bent
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
Ser
Zijn
Slide 4 - Slide
(yo) estoy
(tú) estás
(el, ella, usted) está
(nosotros/as) estamos
(vosotros/as) estáis
(ellos, ellas) están
ik ben, bevind mij
jij bent, bevindt je
hij, zij is / u bent , bevindt zich
wij zijn, bevinden ons
jullie zijn, bevinden je
zij zijn, bevinden zich
Estar
Zijn
(zich bevinden
Slide 5 - Slide
SER
- gebruik je om te identificeren en te definiëren: (wie, wat) naam, beroep, nationaliteit, karakter etc.
- Ik ben blond, jij bent Nederlander of zij heet Daphne.
ESTAR- wordt gebruikt bij plaatsbepalingen
- 'zijn' kan vervangen worden door 'zich bevinden
- ook als je je in een tijdelijke emotionele staat bevindt (bijv. verdrietig, boos, verliefd etc.)
Bijv. Ik ben in Nederland. Ik bevind mij in Nederland. Bijv. Ik ben op school. >> Ik bevind mij op school.
HAY
- kent maar één vervoeging: 'hay'.
- gebruik je zodra je kan zeggen 'er is/ er zijn'
- gebruik je bij nummers/getallen (1, 2, 3 etc.), onbepaalde lidwoorden (un/unos, una/unas), hoeveelheidswoorden (mucho/poco/demasiado etc.)
Bijv. Er zijn veel leerlingen in de klas.
Maak oef 50, 51, 52 en 53 van het groene boekje. > antwoorden google classroom
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
GUSTAR (leuk/ lekker vinden/houden van)
a mí me
a ti te
a él, ella, usted le
gusta la canción
cantar
gustan las canciones
a nosotros/as nos
a vosotros/as os
a ellos, ellas, ustedes les
Slide 8 - Slide
Gustar = leuk/lekker vinden, houden van
+ gusta ÓF gustan
me
te
le
nos
os
les
Slide 9 - Slide
ejemplos (voorbeelden):
Me gusta el color. Me gustan los colores.
¿Te gusta la canción? ¿Te gustan las canciones?
Le gusta comer. Le gustan las fiestas.
Nos gusta el español. Nos gustan el español y el inglés.
¿Os gusta el móvil? ¿Os gustan los móviles?
No les gusta el fútbol. No les gustan los deportes.
Slide 10 - Slide
¡Trabajar juntos!
* Vul de juiste vorm in van gustar + wie iets leuk vindt:
1. (ik) ________________________ las hamburguesas.
2. (Paco en José) _______________________ jugar al fútbol.
3. (hij) _________________________ los gatos.
4. (María en ik) _______________________el teatro.
5. ¿(jullie) _______________________leer?
Maak oefening 47, 48, 49 a & b uit het groene boekje> antwoorden google classroom.
Slide 11 - Slide
EENS/NIET EENS
EENS NIET EENS
Me gusta el español. A mí también A mí no ik ook ik niet
No me gusta el teatro. A mí tampoco A mí sí
ik ook niet ik wel
Slide 12 - Slide
IR = gaan
Slide 13 - Slide
Practicamos el verbo IR
Slide 14 - Slide
Vul de vervoegingen van het ww IR
Slide 15 - Slide
Antwoorden oefening IR
1. voy
2. van
3. vamos
4. vas
5.va
6. va
7. va
8. van
9. vais
10. va
11. voy
12. vamos
Slide 16 - Slide
Huiswerk voor dinsdag 21 sept
1) Quizlets (google classroom) oefenen
2) Alle LessonUp presentaties van de docent bestuderen (grammatica uitleg en oefeningen)
3) Presentatie repaso bestuderen slide 5 t/m 17 en oefeningen maken.
4) Leren vocabulario 4.1 4.2 4.3 NL-SP (boek 1 + EB) &
5)Roze werkwoordenblad 1-25 SP-NL
