Kapitel 7 eerste en vierde naamval

de 1e en 4e naamval
Vandaag nog een keer:
De eerste en de vierde naamval.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

de 1e en 4e naamval
Vandaag nog een keer:
De eerste en de vierde naamval.

Slide 1 - Slide

Het is een tijd geleden, maar hoeveel weet je nog van de 1e en 4e naamval?
A
tussen de 0% en 25%
B
tussen 26% en 50%
C
tussen de 51 en 75%
D
tussen de 75 en 100%

Slide 2 - Quiz

Wat weet je nog van de eerste en vierde naamval?

Slide 3 - Mind map

Je hebt net hopelijk iets gezegd over:
  • Lidwoorden  (der, die, das, ein, eine)
  • verandering bij lidwoord (der-den en ein- einen)
  • Zelfstandige naamwoorden
  • ontleden (persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp)
  • voorzetsels met de 4e naamval (durch, für, gegen, ohne, um)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

?????
Als je niet meer weet hoe je in de Nederlandse taal het onderwerp en het lijdend voorwerp vinden??
Ik help je.. ...

Slide 6 - Slide

Bijv:  De leraar heeft een nieuwe auto gekocht.
De leraar heeft een nieuwe auto gekocht.
  1. persoonvorm = heeft
  2. gezegde = heeft gekocht
  3. onderwerp = de leraar    (wie heeft gekocht?)
  4. lijdend voorwerp = een nieuwe auto  (wat heeft de leraar gekocht?)

Slide 7 - Slide

Wat is hier onderwerp?
De moeder gaat brood kopen
A
de moeder
B
brood
C
gaat
D
kopen

Slide 8 - Quiz

Wat is hier lijdend voorwerp?
Mijn vriend wil het boek terugsturen
A
mijn vriend
B
wil
C
het boek
D
terugsturen

Slide 9 - Quiz

Wij doen nu hetzelfde met de Duitse zin
Der Vater sucht das Geld. 
Der Vater sucht das Geld.

persoonsvorm = sucht
gezegde = sucht
onderwerp = der Vater
lijdend voorwerp = das Geld



Slide 10 - Slide

Das Kind kauft die Schokolade
Het onderwerp in deze zin is.......
A
Das Kind
B
kauft
C
die Schokolade

Slide 11 - Quiz

Die Eltern kaufen das Haus
Het lijdend voorwerp is .............
A
die Eltern
B
kaufen
C
das Haus

Slide 12 - Quiz

1 Naamval
Het onderwerp van de zin is altijd de eerste naamval
die Mutter ist müde. 
der Vater sucht das Geld. 
das Kind braucht die Schuhe 
die Eltern kaufen das Haus 
Bij de eerste naamval verandert zich niks. Het lidwoord blijft onveranderd !!!!!

Slide 13 - Slide

4 Naamval
Het lijdend  voorwerp van de zin is altijd de vierde naamval.
Ich suche die Mutter.
Der Vater sucht das Geld.
Das Kind will den Hund.
Die Eltern kaufen die Computerspiele.
Bij de vierde naamval verandert maar een lidwoord. 
 der  - den       ein  -  einen
Alle andere lidwoorden 'die' -  'das' - 'meervoud(die)' blijven onveranderd !!!!

Slide 14 - Slide

Samenvatting

                                    der Vater       die Mutter    das   Kind       die  Eltern (mv)
1 naamval               der                  die                   das                     die
4 naamval              den                  die                  das                     die

                                      ein   Vater     eine Mutter    ein Kind            -
1 naamval                 ein                    eine                  ein                    -
4 naamval                 einen              eine                  ein                    keine

Slide 15 - Slide

Der Vater kauft ............ Tennisschläger (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 16 - Quiz

Hier kommt ......... Lehrer (m)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 17 - Quiz

Ich will ............. Sportler (m) sehen
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 18 - Quiz

Das ist .................CD (v)
A
der
B
die
C
das
D
den

Slide 19 - Quiz

_______ Frau geht nach Hause.
A
Die
B
Der
C
Den
D
Dem

Slide 20 - Quiz

durch - für - gegen - ohne - um
en nu nog een paar zinnen met de voorzetsels met de 4e naamval

Slide 21 - Slide

Ich mache das für d..... Direktor.
A
der
B
den
C
das
D
die

Slide 22 - Quiz

Das Auto fährt durch e..... Tunnel(m).
A
einen
B
eine
C
ein
D
einem

Slide 23 - Quiz

Ich spiele gegen e..... tolle Mannschaft(v).
A
ein
B
eine
C
einen
D
kein

Slide 24 - Quiz

Ohne d..... Lehrer hatten wir das nie geschafft.
A
der
B
das
C
eine
D
den

Slide 25 - Quiz

Es geht hier um e...... Wette(v)
A
ein
B
einen
C
eine
D
einer

Slide 26 - Quiz

.......en zijn de naamvallen echt moeilijk ?

Slide 27 - Slide

Wie begrijpt nu de uitleg van de 1e en 4e naamval?
A
Ik begrijp het helemaal.
B
Ik begrijp het voor een groot gedeelte.
C
Ik begrijp het een klein beetje.
D
Ik begrijp het helemaal niet.

Slide 28 - Quiz