vraagwoorden

vraagwoorden
1 / 18
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

vraagwoorden

Slide 1 - Slide

Vraagzinnen  met
vraagwoorden
deel 1

Slide 2 - Slide

Tb. blz. 46

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Tu habites où?
Comment tu t'appelles?
Il pleure pourquoi?
C'est qui ton meilleur ami?
Qu'est-ce que c'est?

Ton anniversaire, c'est quand?
Tu as combien de frères?
Waar
Hoe
Waarom
Wie
Wat
Wanneer
Hoeveel

Slide 5 - Drag question

hoe =
A
B
pourquoi
C
quand
D
comment

Slide 6 - Quiz

wie =
A
qu'est-ce que
B
quand
C
qui
D
comment

Slide 7 - Quiz

wanneer =
A
qui
B
quand
C
combien
D
comment

Slide 8 - Quiz

waarom =
A
pourquoi
B
C
quand
D
combien

Slide 9 - Quiz

waar =
A
comment
B
combien
C
D
quand

Slide 10 - Quiz

hoeveel =
A
comment
B
quand
C
combien
D
pourquoi

Slide 11 - Quiz

WAT 
is

WAT?
comment
qui
pourquoi
qu'est-ce que
quand
combien
hoe
hoeveel
waarom
wat
wie
wanneer
waar

Slide 12 - Drag question

Vraagzinnen met vraagwoord:
Wanneer zullen we vertrekken? = 

1. Nous partirons quand?
2. Quand nous partirons?
3. Quand est-ce que nous partirons?    > betekent niks...
4. Quand partirons-nous?       > alleen bij onderwerp: pers.vnw!

Slide 13 - Slide

Stel de vraag op 4 manieren:
Waar woon jij?
> Tu habites / où

Slide 14 - Open question

Stel de vraag op 3 manieren:
Waarom spreekt hij Frans?
> Il parle français / pourquoi

Slide 15 - Open question

WAT IS HET PROBLEEM?
Quel est le problème?
Quelle est le problème?
Quels sont les problèmes?
Quelles sont les problèmes?

Slide 16 - Drag question

Welke vakken heb jij?
Quel matières as-tu?
Quelle matières est-ce que tu as?
Quels sont tes matières?
Quelles matières as-tu?

Slide 17 - Drag question

Op welke andere manieren kun je deze vraag ook stellen?
Welke vakken heb jij?
Tu as quelles matières ?
Quelles matières  tu as?
Quelles matières est-ce que tu as?
Quelles matières as-tu?

Slide 18 - Drag question