Rekenen NU PW/OA 5.1 en 5.2

Rekenen Hoofdstuk 5.1 / 5.2
1 / 25
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with text slides.

Items in this lesson

Rekenen Hoofdstuk 5.1 / 5.2

Slide 1 - Slide

Mededelingen OA2
 Gebruik REKENMACHINE toegestaan!

Route n.a.v. instaptoets; wie verwacht ik bij de extra rekenlessen de komende tijd?
85% of hoger = zelfstandig werken tijdens de les aan paragraaf 6 en de examenopdrachten
70% of hoger = zelfstandig werken tijdens de les aan paragraaf 1 t/m 6
Minder dan 70% = uitleg volgen en paragraaf 1 t/m 6 maken.
Minder dan 40% = uitleg volgen, paragraaf 1 t/m 6 maken en de 'rekenen-niveau' - les volgen!

Hoe ontstaat je cijfer voor deze periode? Cijfer toets H5 + opdrachten H5 hebben gemaakt.
  • Minimaal 55% behaald voor paragraaf 5.1 t/m 5.6 = 1 punt extra
  • Min 85% op instaptoets = alleen 5.6 +  examenopdrachten maken.

Slide 2 - Slide

Mededelingen PW2
Planning Rekenen - zie TEAMS - bestanden!                              Gebruik REKENMACHINE toegestaan!

Hoe ontstaat je cijfer voor deze periode? 

Cijfer toets H5 + opdrachten H5 hebben gemaakt.
  • Minimaal 55% behaald voor paragraaf 5.1 t/m 5.6 = 1 punt extra

Slide 3 - Slide

Hoofdstuk 5 Verhoudingen
5.1 Verhoudingen
5.2 Verhoudingstabellen
5.3 Verhoudingstabellen met tussenstap
5.4 Vergelijken met verhoudingstabellen
5.5 Verhouding en schaal
5.6 Gemengde opdrachten
Oefentoets Hoofdstuk 5

Slide 4 - Slide

Lesdoelen 5.1 / 5.2
  • Je herkent verhoudingen die gelijk zijn aan elkaar.
  • Je kunt verhoudingentaal omzetten in rekentaal en andersom.

  • Je leert rekenen met verhoudingstabellen. 

Slide 5 - Slide

5.1 Verhoudingen
Wanneer heb je te maken met verhoudingen als deze?
Wat weet je hier nog van?
1 : 3
2 : 5

Slide 6 - Slide

5.1 Verhoudingen - uitleg
Om slasaus te maken, meng je azijn en slaolie in de verhouding 1 staat tot 3.
Je schrijft dit als 1 : 3.
Je mengt 1 lepel azijn met 3 lepels slaolie. Aan de volgorde van de getallen en woorden kun je zien welk getal bij welk woord hoort.
Meng je 4 eetlepels azijn met 12 lepels slaolie, dan is de verhouding ook 1 : 3.
De verhouding 4 : 12 is gelijk aan de verhouding 1 : 3.
Verhoudingen worden met gehele getallen genoteerd.
Bij dit voorbeeld is 1 : 3 de kleinste verhouding.

Slide 7 - Slide

Gelijke verhoudingen - voorbeeld
Ruud maakt specie en mengt 5 delen cement met 15 delen zand.
Wat is de kleinste verhouding cement : zand ?


Slide 8 - Slide

Gelijke verhoudingen - voorbeeld
Ruud maakt specie en mengt 5 delen cement met 15 delen zand.
Wat is de kleinste verhouding cement : zand ?

5 : 15 is gelijk aan 1 : 3.
De kleinste verhouding is 1 : 3.


Slide 9 - Slide

Reken met verhoudingen - uitleg
Verhoudingen worden op verschillende manieren genoteerd.
'2 van de 5'   -  2 per 5   - '2 op de 5' : ze betekenen hetzelfde.
Je neemt 2 delen van het één en 3 delen van het ander.
In totaal krijg je 5 delen.

Bij 2 staat tot 5 (2 : 5) neem je 2 delen van het één en 5 delen van het ander.
Je krijgt dan in totaal 7 delen.

Slide 10 - Slide

Reken met verhoudingen - voorbeeld
Gerben heeft 12 liter groene verf nodig.
De verfmachine mengt 1 liter blauwe verf met 2 liter gele verf.
Hoeveel liter van elke kleur heeft hij nodig?

Slide 11 - Slide

Reken met verhoudingen - voorbeeld
Gerben heeft 12 liter groene verf nodig.
De verfmachine mengt 1 liter blauwe verf met 2 liter gele verf.
Hoeveel liter van elke kleur heeft hij nodig?
-------------------------------------------------------------------------------------
De verhouding blauwe verf : gele verf  is 1 : 2.
Bij het mengen van 1 liter blauwe verf met 2 liter gele verf krijg je 3 liter groene verf.
Gerben heeft 12 : 3 = 4 keer zo veel groene verf nodig.
Er is dus 1 x 4 = 4 liter blauwe verf nodig en 2 x 4 = 8 liter gele verf.

Slide 12 - Slide

5.2 Verhoudingstabellen 
Als je met verhoudingen rekent, kun je een 
verhoudingstabel gebruiken. Wat weet je hier nog van?






Welke regels gelden er bij verhoudingstabellen?

Slide 13 - Slide

5.2 Verhoudingstabellen - uitleg
Je mag in een verhoudingstabel 
zowel horizontaal als verticaal 
met hetzelfde getalen 
vermenigvuldigen of door 
hetzelfde getalen delen.

Slide 14 - Slide

Oefenen
Wat is de kleinste 
verhouding 
rode : blauwe letters?

Slide 15 - Slide

Antwoord
Wat is de kleinste 
verhouding 
rode : blauwe letters?

10 rode : 16 blauwe

Kleinste verhouding =
5 : 8


Slide 16 - Slide

Oefenen
Jeroen maakt sjaslieks met de
ingrediënten zoals op de foto.

A) Hoeveel stukjes paprika heeft hij
nodig voor 15 sjaslieks?

B) Jeroen heeft 25 stukjes paprika, 
18 champignons en 23 stukjes vlees.
Hoeveel sjaslieks kan hij maken?

Slide 17 - Slide

Antwoord
A) Iedere sjasliek heeft 3 stukjes paprika.
 Jeroen heeft 3 × 15 = 45 stukjes paprika
 nodig.

B)Vlees heb je per sjasliek het meeste nodig, namelijk 4 stukjes.  Jeroen heeft in totaal 23 stukjes vlees. Daar kan hij 5 sjaslieks mee maken.
  Controle met de rest van de ingrediënten:
  5 × 2 champignons = 10 (dit kan) /   5 × 3 paprikastukjes = 15 (dit kan)
  Jeroen kan dus 5 sjaslieks maken.


Slide 18 - Slide

Oefenen
Roland mengt de kleur
oranje volgens deze aanwijzing.
a) Wat is de kleinste verhouding
rode : gele verf ?

b) Roland heeft 2 liter rode verf.
Hoeveel milliliter gele verf moet
hij hier doorheen mengen?

Slide 19 - Slide

a) Wat is de kleinste verhouding rode : gele verf ?



b) Roland heeft 2 liter rode verf. 
Hoeveel milliliter gele verf moet hij hier doorheen mengen?


a) Wat is de kleinste verhouding rode : gele verf ?




b) Roland heeft 2 liter rode verf.
Hoeveel milliliter gele verf moet hij hier doorheen mengen?

Slide 20 - Slide

Oefenen
Bij het maken van betonspecie is de verhouding cement, zand en grind 1 : 2 : 3. Hoeveel heb je van elk bestanddeel nodig voor 150 kg betonspecie?

Slide 21 - Slide

Antwoord
cement
1
25
zand
2
50
grind
3
75
betonspecie
6
150
x 25

Slide 22 - Slide

Lisa maakt warme chocolademelk.
Per glas gebruikt zij 200 ml melk.

a) Hoeveel gram pure chocolade
heeft zij nodig per glas?

b) Lisa maakt 7 glazen chocolade-
melk. Hoeveel gram suiker heeft
zij nodig?

Slide 23 - Slide

Lisa maakt warme chocolademelk.
Per glas gebruikt zij 200 ml melk.

a) Hoeveel gram pure chocolade
heeft zij nodig per glas?

b) Lisa maakt 7 glazen chocolade-
melk. Hoeveel gram suiker heeft
zij nodig?
a) Hoeveel gram pure 
chocolade heeft zij 
nodig per glas? 



b) Lisa maakt 7 glazen chocolademelk. 
Hoeveel gram suiker heeft
zij nodig?

aantal glazen
5
1
gewicht in g
50 
10
aantal ml melk
1000
200
aantal glazen
5
1
7
gewicht in g
40 
8
56
aantal ml melk
1000
200
1400
5 glazen

Slide 24 - Slide

Zelfstandig werken
Wat
Paragraaf 5.1 en 5.2
Hoe
Zelfstandig met rekenmachine
Hulp
Uitleg in NU, vragen aan docent
Tijd
Overige lestijd + evt. thuis afmaken
Klaar?
Starten met 5.3

Slide 25 - Slide