Taalbeschouwing Starke Verben Präsens

Sterke werkwoorden
tegenwoordige tijd
1 / 15
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Sterke werkwoorden
tegenwoordige tijd

Slide 1 - Slide

Standaard: dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd
Hoe zat dat ook alweer?


This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 2 - Slide

standaard: dezelfde uitgangen als het zwakke werkwoord in de tegenwoordige tijd

maar…

een a in de stam wordt ä bij du/er/sie/es:


Voorbeeld: laufen (lopen)
ich laufe
du läufst
er/sie/es läuft
wir laufen
ihr lauft
sie/Sie laufen

Slide 3 - Slide

als de stam eindigt op een -d, of -t wordt de vorm dan toch zo kort mogelijk:
ich rate
du rätst
er/sie/es rät
wir raten
ihr ratet
sie/Sie raten

Slide 4 - Slide

lange e wordt ie
als de e in de stam lang uitgesproken wordt
 (vb. lesen) dan verandert deze bij 
du/er/sie/es in een ie

ich lese
du liest
er/sie/es liest
wir lesen
ihr lest
sie/Sie lesen

Slide 5 - Slide

 korte e wordt korte i
als de e in de stam kort uitgesproken 
wordt (vb. sprechen) dan verandert 
deze bij du/er/sie/es in een i

ich spreche
du sprichst
er/sie/es spricht
wir sprechen
ihr sprecht
sie/Sie sprechen

Slide 6 - Slide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . du schon?

Slide 7 - Open question

[tragen] Er . . . . den schweren Koffer.

Slide 8 - Open question

Die Katze [waschen] . . . . sich den ganzen Tag.

Slide 9 - Open question

Und jetzt ihr! Ergänze:
Das kleine Mädchen [brechen] . . . . fast die alte Vase.

Slide 10 - Open question

[verstehen] . . . . du, was ich meine?

Slide 11 - Open question

Das [geschehen] . . . . fast nie.

Slide 12 - Open question

Was [nehmen] . . . . du mit aus Berlin?

Slide 13 - Open question

[halten] . . . . die Straßenbahn vor dem Theater?

Slide 14 - Open question

Overgooien
Met random sterke werkwoorden!

Slide 15 - Slide